Eerlijk gezegd vind ik dat veel te weinig van Kerst wordt gemaakt. De paus wordt niet meer beluisterd of bekeken. De koning doet er niks aan. Op televisie zie je alleen maar mensen in die malle carnavalstruien rondlopen. Van enige stichtelijke oriëntatie is geen sprake meer. Vandaar een beetje tegenwicht. Het is weinig misschien. Maar het komt uit een goed hart. Een kerstmeditatie over afgoderij.
Een goede plaats om ons over de gevaren van afgoderij te laten voorlichten is Deuteronomium 13:1-3 (“een waarschuwing tegen afgoderij,” zoals de Engelse Standaard Versie het eufemistisch uitdrukt). Daar vinden we de volgende passage:
'Indien een profeet of een dromer onder u opstaat en u een teken of een wonder voorspiegelt, en het teken of wonder dat hij u voorspiegelt werkelijkheid wordt, en indien hij zegt: “Laat ons andere goden volgen”, die gij niet kent, “en laat ons hen dienen”, dan zult gij niet luisteren naar de woorden van die profeet of die dromer.'
De houding die uit deze passage spreekt, kan niet als een schok komen voor een goed geïnformeerde lezer. Elk geloof zal zijn volgelingen ontmoedigen om andere goden na te jagen. Elke godsdienst probeert zijn gemeenschap bijeen te houden. Zo ook de joodse godsdienst. Zoals Rosemary Radford Ruether (geb. 1936) schrijft in een analyse van het concept van God in de christelijke traditie:
'Centraal in het Joodse begrip van zijn nationale God, Jahweh, stond dat deze God hen had uitverkoren om zijn volk te zijn en hen de wetten van het leven had gegeven. Zij moesten hem alleen aanbidden. Ontrouw aan hun God bracht strenge straffen.'
De Bijbel zegt: “Gij zult de Here, uw God, navolgen en Hem vrezen, en zijn geboden onderhouden en zijn stem gehoorzamen; en gij zult Hem dienen en aan Hem vasthouden” (Deuteronomium 13:4-5). Dit laat weinig ruimte voor alternatieve interpretaties van het geloof, zo lijkt het. Nu is van belang dat men goed begrijpt welke theorie over ethiek in deze passage besloten ligt.
De theorie van de ethiek die in deze passage impliciet besloten ligt, is wat men de “goddelijke gebodstheorie” of “goddelijke bevelstheorie” van de ethiek kan noemen. De gelovige wordt verondersteld de ethische geboden op te volgen die door God zijn geopenbaard en die in de Schrift staan. Zoals filosoof en classicus John E. Hare (1949) schrijft: “Moraal en godsdienst zijn in de Hebreeuwse Bijbel voornamelijk verbonden door de categorie van Gods gebod.”
Er is echter een probleem. Dit kan spanningen met zich meebrengen met wat wij als moreel gepast beschouwen of wat wettelijk vereist of verboden is door het burgerlijk recht of de “menselijke wet” (in tegenstelling tot de “goddelijke wet”). Dit is bijvoorbeeld het probleem waarvoor Abraham zich gesteld ziet wanneer hij van bovenaf het bevel krijgt zijn zoon te offeren. Wat te doen? En wat zouden wij zelf gehouden zijn te doen wanneer we geconfronteerd worden met iemand die het geloof verlaat door God ontrouw te worden?
Tot nu toe heeft Deuteronomium, in het gedeeltelijke citaat dat hierboven is weergegeven, niets voorgesteld dat als problematisch kan worden beschouwd in de zin van een aansporing tot overtreding van de morele of burgerlijke wet. Maar in Deuteronomium 13:5 is er een wending. Na de wending lezen we:
'Maar die profeet of die dromer zal ter dood gebracht worden, omdat hij opstandigheid heeft geleerd tegen de Here, uw God, die u uit het land Egypte heeft gebracht en u uit het slavenhuis heeft verlost, om u de weg te doen verlaten waarop de Here, uw God, u geboden heeft te wandelen. Zo zult gij het kwade uit uw midden zuiveren' (Deuteronomium 13:5-6).
Dus de profeet of de dromer “zal ter dood gebracht worden”.
Hoe moeten we dit zien? Als dit wordt opgevat als een beschrijving van wat er na de dood zal gebeuren, kan deze tekst nog verenigbaar zijn met het hedendaagse burgerlijk recht en strafrecht, want de wetboeken zijn alleen van toepassing op de situatie hier op aarde. Het is misschien niet erg beleefd om andere mensen te vertellen dat zij in de hel zullen branden om wat zij geloven of niet geloven. Maar zolang de oven in dit leven niet wordt aangestoken, hoeven deze visioenen over wat er in het hiernamaals gebeurt, ons geen grote zorgen te baren. Uit de context blijkt echter dat de Bijbel niet slechts een feitelijke uitspraak doet over wat er in een toekomstig leven met onze zielen zal gebeuren, maar de gelovigen lijken te worden aangemaand om de valse profeet of de “dromer van dromen” terecht te stellen. Dat wil zeggen: de individuele gelovige wordt aangespoord - in hedendaags jargon - om “het recht in eigen hand te nemen” en de gemeenschap te zuiveren van valse profeten.
Het goede nieuws is dan weer – en daaraan moeten we tijdens Kerst vasthouden – is dat dit zelden gebeurt.