Een grap in komkommertijd groeit uit tot een megalomaan project.Eind juli schreef columnist Thijs Zonneveld over een droom van hem: een berg in Nederland. Vervolgens zijn tientallen knappe koppen er gretig mee aan de slag gegaan: maandenlang werd er gebrainstormd, getekend en gerekend door ingenieurs en architecten van vooraanstaande bedrijven. En gisteren zijn de eerste stappen gezet om de droom werkelijkheid te laten worden. Is dit alleen maar een volgende stap in het vormen van onze leefomgeving of lopen we hier nu echt eens tegen een grens?
De locatie voor de presentatie van de plannen werd uiterst passend gekozen: Almere, de stad van de maakbaarheid. Met deze stad tegen de achtergrond ben je al snel geneigd om te denken: waarom niet? We konden immers ook ruim 1400 vierkante kilometers land toveren en een stad uit de grond stampen waar alles kan. Dus waarom bouwen we geen Walhalla voor leisure en sport?
De dromen hebben nu echter wel angstaanjagend grootse vormen aangenomen. De berg moet twee kilometer hoog worden, gebouwd uit afvalstoffen, ruimte bieden aan groene energie- en voedselproductie en een zelfvoorzienend watersysteem hebben dat droogte in de omgeving tegengaat en tegelijkertijd de sneeuw op hoogte levert voor alle potentiële skieërs. Daarbij kan de berg drager worden van de Olympische Spelen in 2028 en kan er eventueel een haven worden gebouwd aan de voet van de berg.
Natuurlijk zou de berg een gigantsche werkgelegenheid opleveren en de economische dip misschien wel in zijn tegendeel doen omslaan. Maar moeten we serieus aan dit project beginnen? Willen we grote aantallen Nederlanders in de schaduw laten wonen of laten uitkijken op één gigantische berg? Nemen we genoegen met speculaties - want meer zal het nooit zijn - zoals dat de berg 'waarschijnlijk niet voor nadelige klimaateffecten zal zorgen'? Of moeten we niet gewoon uit principe eens een grens stellen aan onze hoogmoed?
Misschien is het tijd dat we accepteren dat de berg niet naar Thijs moet komen, maar Thijs gewoon ouderwets naar de berg.