Het tweede deel van het interview van Joost Niemoller met Theodor Holman laat zich lezen als een lange terugtocht van het geruchtmakende eerste deel. In dat eerste deel spreekt Holman over de Noorse kindermoordenaar Anders Breivik, met wie Holman een grotere verwantschap zegt te voelen dan met Geert Wilders (ook een islamcriticus), om al die flinke uitspraken in het veel onsamenhangender tweede deel weer te relativeren en af te zwakken. Dat past heel goed bij intellectuelen; op zijn dapperst zijn zij helden op sokken en in laatste instantie is de met Nietzsche spelende 'gevaarlijke denker' Theodor Holman een softie, een enorme knuffelbeer die geen vlieg kwaad zal doen. Ondertussen heeft hij wel mooi de aandacht gevestigd op zijn toneelstuk over Breivik, dat komende week in de Amsterdamse multicultitempel De Balie in première gaat. Heel goed, de postmoderne intellectueel (Holman gelooft niet in ideologieën) beheert een eigen winkel, moet zelf zijn theater organiseren om nog aandacht te trekken in de hedendaagse kakofonie, en is voor alles een Homo Ludens. Niks mis mee, maar in dat spel zit iets kinderlijks, een weigering om volwassen te worden en een dwang om steeds weer belletje te trekken. De hele jeugdrevolte van de jaren zestig, een gespeelde revolutie om de eigen ouders schrik aan te jagen en uit hun muffe burgerlijkheid te wekken, kan erdoor verklaard worden.
In een eerste reactie wees ik gisteren op Erik van Ree, een oud-maoïst en kenner van het marxisme en stalinisme, die de aantrekkingskracht van Mao op westerse studenten in de jaren zeventig verklaarde uit het feit - en de wetenschap! - dat de Chinese boerenrevolutie zo gewelddadig was. Intellectuelen, halve en hele, zijn gefascineerd door geweld, niet alleen omdat oorlog de menselijke maat der dingen is, maar ook omdat dat veel opwinderder is dan het geneuzel in zo'n zeurparlement, zeker als je aan de zijlijn staat. Want toeschouwer zijn we allemaal, veel meer dan deelnemer, reden waarom politiek 'engagement' vaak zo'n gespeelde, onoprechte indruk maakt. Het is de onverschilligheid die de toon zet, wie die wil doorbreken moet de aandacht trekken door een eigen thema te vinden en daarmee te provoceren en rumoer te wekken. Wie debat wil, moet eerst voor een rel zorgen, en dan gaat het debat vaak ook over de rel die voor opwinding en spreekstof zorgt binnen onze 'overgereguleerde' burgermanswereld. Dat Nietzsche en Freud tegenwoordig interessanter zijn dan Marx en alle anti-Marxen, komt denk ik daardoor en verklaart de neiging om steeds te willen 'psychologiseren'. Dat moet ook wel met massamoordenaars als Breivik, die bijna terstond door de gevestigde orde voor ontoerekeningsvatbaar is verklaard, terwijl het toch een intelligente en daadkrachtige jongen is die een manifest van 1500 pagina's heeft nagelaten. Een anti-islamitisch manifest dat niet alleen volgens Theodor Holman fascinerend is, maar waarin ook interviewer Joost Niemoller meer van zijn eigen denkbeelden herkende dan hem lief was (wat Joost dan weer complimenten opleverde voor zijn 'durf' om als waarachtig intellectueel een verborgen waarheid bloot te leggen).
Die fascinatie met geweld, wat nog iets anders is dan het verheerlijken of rechtvaardigen ervan, heeft ook iets puberaals. Van Ree is niet voor niks de zoon van een (linkse) psychiater, en ook bij Holman proef je de neiging om niet echt te willen opgroeien. Hij zet zich nog steeds af tegen de fatsoensrakkerij van zijn vader, die de VPRO veroordeelde vanwege de blote tieten in Hoepla, en heeft het vaak gekscherend over z'n moeder. Net als Arnon Grunberg trouwens, die ons ook graag op schokkende cynische wijsheden trakteert, en de vriend van Theodor, de meesterprovo Theo van Gogh, die in zijn moeder Anneke zijn trouwste fan had. Met de tegenstelling tussen links en rechts heeft het niks te maken, het gaat volgens mij meer over een onbehagen in de burgerlijke cultuur die van de mens een tuttig schoothondje heeft gemaakt. Wat dat betreft zitten we gevangen in een eindeloze ironie. Kijk hoe de 'gevaarlijke denker' Nietzsche aan z'n eind is gekomen: thuis in bed, door waanzin en syfilus geveld, verzorgd door z'n moeder en z'n zuster (die z'n werk ook nog voor eigen doeleinden heeft misbruikt). Dan kwam de Weense huismus Freud, niet alleen een groot schrijver, maar ook een grote fantast, toch opwindender aan z'n eind. Hij moest in 1938, op z'n 82ste, nog vluchten voor de nazi's, naar Londen. En kijk naar onze eigen relnicht Pim Fortuyn, de Goddelijke Kale, die ook op deze website wordt verheerlijkt. De steeds miskende Pim schreeuwde om aandacht, van zijn (linkse) mede-intellectuelen, van de gevestigde orde (die hij wilde redden), en van de massamedia. Maar hij koketteerde ook met z'n hondjes en begon pas echt de messias te spelen na het overlijden van z'n moeder. Pim fascineerde niet zozeer vanwege zijn ideeën, maar vooral omdat hij 'over de grens ging', taboes doorbrak, en over water begon te lopen terwijl anderen veilig aan de waterkant bleven staan. Inderdaad goddelijk, maar ook pathetisch, een theater dat hij met z'n leven moest bekopen in het Hilversumse mediapark. Zo verging het ook Theo van Gogh, die tweeënhalf jaar later bijna ridderlijk de messteken in ontvangst nam die bedoeld waren voor Ayaan Hirsi Ali, de echte heldin van de grachtengordel.
Wat bij al het gefilosofeer over het gedachtengoed van Anders Breivik te vaak wordt vergeten, zijn de slachtoffers die hij in het regeringskwartier van Oslo en op het vakantie-eilandje Utoya heeft gemaakt. Dat waren sociaal-democraten, kinderen vaak nog. Die haat tegen de 'elitaire' sociaal-democratie is wat alle kruisvaarders van het type Breivik verenigt, en die hij ook deelt met Wilders en zelfs Fortuyn. Het is de sociaal-democratie die met zijn politieke correctheid alles aan banden legt en van het oude christelijke Avondland één groot kinderdagverblijf aan het maken is, met gedomesticeerde vaders op bakfietsen die hun ogen sluiten voor het gevaar van de oprukkende islam en die voor een verweesde, 'verwijfde' samenleving heeft gezorgd. Die afkeer van de 'pamperende' verzorgingsstaat, die voor een overgereguleerd bestaan zorgt, zien we terug bij wilde vrijdenkers als Holman en Niemoller, die zich tegen het 'cultuurmarxisme' afzetten met argumenten die je honderd jaar geleden al bij conservatieve Duitse denkers kon horen. Als we niet oppassen, worden we door de barbaren, nu de moslims, toen het Slavendom, overlopen. Het is dat 'verraad van links', dat ook een 'verraad van intellectuelen' is, dat telkens voor vuur zorgt, ook terug te zien bij 'het verraad aan de eigen cultuur' en 'de uitverkoop aan de geiteneukers van de islam'.
Maar gelukkig is het vooral theater, een schreeuw om aandacht omdat je anders (als schrijver) niet wordt gehoord. En uiteindelijk berusten al die kritiese theorieën over het cultuurrelativisme waarvoor de marxisten van de Frankfurter Schule verantwoordelijk worden gehouden op drijfzand. Het veronderstelt een veel grotere invloed voor (pseudo)intellectuelen dan zij ooit op het grote massapubliek (nu Henk en Ingrid) hebben gehad. Het zich afzetten tegen het saaie burgermansbestaan, een eeuwig wederkerend thema bij publicisten en cultuurwerkers die nooit een vaste baan of verplichting hebben willen aangaan, is belangrijker en duurzamer. Hun fascinatie voor straatrumoer en revolutionair geweld is spel, dat na de voorstelling in het café weer kan worden afgezwakt en weggespoeld. Wij willen de verbeelding, die in Nazi-Duitsland onder een in Wenen afgewezen kunstenaar de boel werkelijk op z'n kop zette, nooit meer echt aan de macht. Sinds de kinderrevolutie van de jaren zestig zijn wij allen watjes, en wij weten het.