Het vrije Westen laat zich graag voorstaan op vrijheid, als fundamentele kernwaarde van de westerse cultuur. Maar klopt dat beeld nog wel?
Vanaf deze plaats heb ik wel vaker over vrijheid geschreven, onder andere over de twee vrijheidsconcepten van Isiah Berlin, naar mijn mening een groot liberaal denker. Vandaag wil ik een ogenblik stilstaan bij die belangrijke kernwaarde van onze westerse cultuur: het begrip 'vrijheid'. Want hoe vrij zijn 'wij' eigenlijk nog? Staat onze vrijheid niet in toenemende mate onder druk? En wat moeten we precies onder vrijheid verstaan?
Om met die laatste vraag te beginnen: in mijn ogen heeft niemand het begrip 'vrijheid' beter onder woorden gebracht dan Isiah Berlin. Hij onderscheidt 'negatieve vrijheid' van 'positieve vrijheid', graag maak ik van de gelegenheid gebruik deze beide begrippen kort toe te lichten, want ze vormen naar mijn oordeel de kern van waar het om draait (en waar het mis gaat in onze westerse open samenleving).
Berlin koestert geen enkele illusie dat de grote problemen van de samenleving, welke dan ook, definitief opgelost kunnen worden. Daarvoor zouden ultieme waarden afdoende gefundeerd moeten kunnen worden en dat achtte Berlin onmogelijk en zelfs gevaarlijk, omdat het blinde geloof in 'de eigen voortreffelijke waarden' juist altijd tot vervolging, oorlog, moord en doodslag hebben geleid (de vergelijking met ISIS dringt zich onwillekeurig op). Wel geloofde Berlin in een universele, zij het minimale, moraal, waardoor het zeker zinvol is om over 'waarden' te debatteren.
Hij is van mening dat elk individu zijn waarde (deels) ontleend aan de hechte gemeenschap waar hij deel van uitmaakt. Diens identiteit, zelfbeeld en gemeenschapszin worden weerspiegeld in de culturele eigenheid en traditie van die gemeenschap en de leden van die gemeenschap moeten dat ook weerspiegeld zien in de politieke en maatschappelijke instituties van de samenleving waar zij deel van uitmaken. Een gedeelde moedertaal speelt daarbij een essentiële rol (waar hebben we dat meer gehoord?). Berlin onderschrijft in die zin dus het grote belang van de natiestaat als hoeder van de culturele identiteit van een volk. Vanuit die opvatting gelooft Berlin, dat we abstracte concepten als vrijheid, gelijkheid, rechtvaardigheid, e.d. alleen kunnen duiden in hun bepaalde culturele context (voor de goede orde: dit heeft niets met cultureel relativisme te maken, waar Berlin niets van wil weten, red.). Voor het concept 'vrijheid' onderscheidde hij zoals gezegd positieve van negatieve vrijheid.
'Negatieve vrijheid' houdt in: het door anderen (ook de staat) niet gehinderd worden te doen wat men wil doen. Het is letterlijk 'vrij zijn van'. Vrij van dwang (ook door de staat), vrij van inmenging 'van buitenaf'. Elk individu, zo is de achterliggende gedachte, weet tenslotte zelf het best waar zijn belangen liggen en hoe die het beste te behartigen zijn. Elk individu behoort de nodige speelruimte te krijgen om te doen wat hij wil en mag daarbij niet door de gemeenschap (lees: de staat) voor de voeten worden gelopen of in diens speelruimte (teveel) beperkt te worden. In deze interpretatie impliceert negatieve vrijheid dus tolerantie en pluralisme: iedereen moet kunnen leven naar eigen inzichten en volgens eigen normen en waarden. En de rol van de staat bestaat eruit om daarover te waken (nachtwakersstaat). Wetten zijn alleen nodig om ongewenste inmenging door anderen te voorkomen (inclusief de staat zelf).
Hiertegenover stelt Berlin de notie van 'positieve vrijheid'. Daaronder verstaat hij, dat individuen zelf bepalen hoe hun leven en dat van de samenleving eruit ziet. Mijn vet, omdat dit het kardinale verschil met 'negatieve vrijheid' aangeeft. Positieve vrijheid stelt een ideaalbeeld: niet alleen van het individu zelf, maar ook van de gemeenschap waar deze deel van uitmaakt. Er wordt tegelijkertijd een beeld geschetst van hoe de 'ideale' maatschappij eruit moet zien en ingericht moet worden. De impact daarvan op de samenleving als geheel is vanzelfsprekend veel normerender en -vooral- dwingender, dan bij negatieve vrijheid. Bekendste voorbeelden van positieve vrijheid zijn ideologiën als het socialisme, nazisme en communisme, maar ook de unificatie-ideologie die we heden ten dage vanuit Brussel opgelegd krijgen, valt in deze categorie. Om over de islamitische maatschappij inrichting nog maar te zwijgen. Al dit soort ideologiën zijn totalitair in de kern, omdat ze allen in naam van een 'hoger' ideaal anderen de wet proberen voor te schrijven.
Het moge duidelijk zijn, dat ook de Nederlandse samenleving meer en meer karakteristieken is gaan vertonen van een 'maakbaarheidssamenleving', vanuit die notie van positieve vrijheid. Een overheid die zich met werkelijk van alles en nog wat wil bemoeien (en dat ook doet!), die regelnichtig voorschrijft wat we nog wel mogen en wat niet. Die voor u en mij wil bepalen (en bepaalt!) wat we wel en niet mogen doen (en steeds meer mogen denken!). Die onze levens wil beheersen zonder ruimte te geven aan onze individuele wensen en verlangens. De staat als machts- en regelmonopolist, met de brave burger als gezagsgetrouw en gehoorzaam volger. De betuttelsamenleving in het kwadraat. Dat is Nederland in rap tempo aan het worden. En ik gruwel ervan.
Daarom moet volgens Berlin de 'negatieve vrijheid' (de individuele bewegingsvrijheid) van het individu beschermd en geborgd worden tegen een te grote bemoeizucht door de staat (of welke andere machtsmonopolist dan ook). Maar de borging van deze negatieve vrijheid van het individu zegt natuurlijk nog niets over hoe een goed functionerende democratie eruit ziet. Echter, dat is weer een hele andere discussie, waarover graag een andere keer meer.
Hier vindt u een overzicht van mijn columns en u kunt mij hier volgen op Twitter.