Jacob Geller is een commentator die video’s maakt op het snijpunt van kunstgeschiedenis, literatuurkritiek en videogames. In een video genaamd ‘
Four Short Games about Pain’ maakt hij een punt over creatief scheppen. Hier voel ik mij door aangesproken, omdat ik de afgelopen jaren veel schreef over scheppingskracht (en dit
besprak in het FVD-journaal). Scheppingskracht moet prioriteit hebben boven bekritiseren wat de vijand verkeerd doet, want anders putten we onze energie uit en komen we niet toe aan het waarmaken van onze visie.
Geller echter verduidelijkt dat scheppen ook een daad is waarbij je een deel van je eigen ziel offert om iets uitwendigs te produceren. Creatie heeft een element van zelfkwelling – als we genialiteit definiëren als een scheppende bron in jezelf die nooit stopt, dan is genialiteit dus niet alleen een gave, maar ook een last. Eén van de vier ‘Four Short Games’ is bijvoorbeeld Tenement, het speelt zich af in een stadsblok dat zweeft in een leegte terwijl de inwoners gaandeweg hun grip op de werkelijkheid verliezen. Het voert te ver alle vier scenario’s gedetailleerd te omschrijven: de rode draad is dat kunst soms is zoals bloed dat wordt opgezogen uit een open wond. Levensenergie wordt met kracht onttrokken aan de scheppende kunstenaar en krijgt nieuwe vormen.
In Lethargy Hill speel je niet zomaar een spel: hier reflecteert de spelmaker op wat het betekent om te scheppen. Het scenario toont statements als ‘there should be more here’ en ‘had all these plans for this place’. Geller noemt dit ‘metatekstueel’: het spel is boos op zijn kale vlaktes, zijn eigen leegheid. Het uitzicht over de horizon wordt plots doorbroken door dwarsnaden en agressief opflikkerende zwarte lijnen. Dit verbeeldt het opbranden van de schepper: de drang om te creëren is niet alleen een begaafdheid maar ook een vloek.
Hoeveel van jezelf, qua tijd en energie, kun je als maker in een werk leggen, voordat je eraan onderdoor gaat? Als we veel van ons creatieve vermogen blijven eisen, dan kan het op den duur alleen antwoorden met pijn. Maar als je stopt met scheppen, voelt het dikwijls alsof je stagneert. Afgelopen zomer gaf een europarlementariër mij een advies, dat zich opnieuw opdrong na Gellers video: “Je hoeft niet zoveel te publiceren. Het is beter om zo nu en dan een uitmuntend stuk te lanceren dan ‘te schrijven om het schrijven’. Met minder publicaties hou je de aandacht beter vast.”
Het is al langer duidelijk dat hoe ‘objectief’ en ‘wetenschappelijk’ je de zaken ook onderzoekt en verwoordt, hoeveel ‘feiten’ je er ook tegenaan gooit: uiteindelijk zijn het de waarden die mensen in het diepst van hun karakters aanhangen – iets dat min of meer genetisch is bepaald – die uitmaken voor welke argumenten zij gevoelig zijn.
Daarmee is de strijd tussen ideologieën een strijd tussen botsende
conatussen die zich willen doorzetten en uitleven in de wereld, zoals planten die strijden om het innemen van vruchtbare stukjes grond. Elke strijd tussen intellectuele stromingen is een strijd tussen creatieve beginselen, tussen scheppende kernen vol levenslust, die elkaar afgrondelijk uitsluiten. De meest vitale energie wint. Als je ieder ideologisch conflict afpelt tot de kern, dan vind je daar niet logica maar
kunst.
Mijn laatste grootouder is dit weekend overleden, dus fuck it, ik sta mezelf toe de volgende alinea’s wat persoonlijker te formuleren. Het laatste jaar ging ik door een dal. Op het diepste punt van verslagenheid en pijn, bleven de ideeën zich aandienen. Ik weet nu, het stopt nooit, en dat is zowel een zegen als een vloek. Want wat doe je als je zo veel hebt gecreëerd, en het is nog steeds niet genoeg? Als jouw creaties meer levenskracht hebben dan jijzelf?
Nadat de Duivense VVD-politicus Paul Verhoef overleed, was die europarlementariër nadien mijn politieke mentor, en ik kon niet zomaar voorbijgaan aan zijn advies. Na lang peinzen ontstond het inzicht dat ik niet schrijf ‘om het schrijven’ of ‘om relevant te blijven’, maar simpelweg omdat ik te veel ideeën heb die zich onophoudelijk en agressief opdringen.
Niet alleen laten die ideeën me niet met rust totdat ik ze heb uitgewerkt: ook de werkethiek verhoogt de druk – er is al snel een onproductief en decadent gevoel. Tot slot speelt een zeker gewetensvol plichtsbesef mee. Er is (kennelijk) een bovengemiddeld talent aanwezig om ideeën te verwoorden. Dit brengt een zekere verplichting aan de medemens met zich mee, om dit talent gestand te doen en niet verkwanselen. Ideeën blijven opborrelen en tegelijk is het geheugen voor ideeën sterk. Meestal weet ik precies welk vergelijkbaar idee ik eerder heb gehad, waar ik toen was en vanuit welke tekst of welk gesprek het idee opkwam. Rond de ideeën ontstaat vanzelf een web van verbanden.
Voortbordurend op het geciteerde advies, kan iemand nu zeggen dat uit het
hebben van een idee nog niet volgt dat het ook moet worden
gepubliceerd. Echter de auteur garandeert dat de publicaties slechts een uitsnede behelzen van alle ideeën (hier een
volledige lijst publicaties van de laatste drie jaar). Een innovatieve gedachte opschrijven voor je eigen vluchtige genot en vervolgens laten wegteren in een bureaulade, is wat narcistisch. De werkethiek gebiedt dat het wordt geopenbaard, zodat het een productief doel dient en niet alleen een in zichzelf opgesloten genotsmoment.
De scheppende kunstenaar zit voorts met het probleem van het ‘postscriptum’. Op een zeker moment heeft diegene zijn of haar belangrijkste werk wel afgeleverd – in het stuk(je) leven dat er dan nog volgt, zal weinig bijzonders gebeuren. Toch is het onvermijdelijk dat dit deel van het leven de toekomstige maatschappelijke waarneming en academische receptie van het oeuvre zal beïnvloeden.
Denkers als Patricia de Martelaere en Otto Weiniger hebben hierom de zelfmoord voorgesteld als ultieme creatieve daad. Daarmee bepaalt de kunstenaar zélf het slotstuk, en niet de toevallige omstandigheden. Deze conclusie klinkt absurd en radicaal – maar is tegenovergestelde conclusie niet even deprimerend? Dat de geniale kunstenaar maar moet blijven leven omdat zijn of haar talent zó waardevol is voor de mensheid, zelfs al is hij zelf zielsongelukkig?
Gelukkig bestaat er voor alle genoemde problemen een oplossing. Dat is de mythische figuur van de muze – in de antieke mythes zijn muzen de zusters van de god Apollo. Zij geven kunstenaars inspiratie en verlichting en bieden troost als het leven tegenzit. Anderen beweren dat geluk en gemoedsrust altijd vanuit jezelf moeten komen en dat een bijzonder iemand die rol niet kan vervullen. Maar dat standpunt valt te betwijfelen. Als je de mensen met die overtuiging namelijk persoonlijk spreekt, dan blijkt doorgaans dat zijzelf evenmin gelukkig zijn. Ze klagen bijvoorbeeld over hun baan, financiën en politieke ontwikkelingen – vaak komen ze allerminst geïnspireerd of scheppend over.
De conclusie is dat het scheppen zal blijven doorgaan, maar dat scheppen tegelijk een activiteit is van uitputting. De conatus manifesteert zich op het wereldtoneel totdat hij alles wat hij in zich heeft, aan de wereld heeft gegeven (of totdat hij wordt vernietigd door een sterkere conatus die ruimte opeist voor zichzelf). Scheppen is een activiteit van onapologetische levenslust maar ook van tragisch lijden.