Vandaag vertelde minister van Buitenlandse Zaken Uri Rosenthal de Tweede Kamer - voor de zoveelste keer - dat de politieagenten die getraind zijn door Nederlanders niet zullen meevechten in de strijd tegen de Taliban. Dat is hun taak niet, aldus de minister.
De
belofte van Rosenthal kwam kort nadat Afghaanse politieagenten zelf lieten weten wél te willen vechten.
Hoewel het logisch is dat Rosenthal deze belofte doet - je moet toch wat om de missie er doorheen te krijgen en / of de angel eindelijk uit het debat te halen en over te gaan tot de orde van de dag - lijkt mij de kans klein dat hij haar kan waarmaken. Als de Taliban een groot offensief beginnen moet de Afghaanse politie ingrijpen. Agenten kunnen niet met de handen in de zakken toekijken terwijl Islamitische extremisten de macht grijpen. Dat begrijp ik, dat begrijpt u en, jawel, dat begrijpen zelfs progressieve leden van het parlement.
Daarnaast zal het de pacifisten in de Tweede Kamer wellicht verbazen, maar Nederland is Afghanistan niet. De situatie is daar nogal anders. De gemiddelde politieagent in Nederland heeft het vrij gemakkelijk; af en toe moet er worden opgetreden, maar de kans dat ze worden aangevallen door een tientallen, of zelfs honderden middeleeuwse extremisten is nihil. Dat is toch even anders in het land dat 10 jaar geleden nog geleid werd door de Taliban.
Deze discussie gaat in essentie nergens over. Iedereen weet dat we Afghanistan niet de rug toe kunnen keren en dat een politiemissie in Kunduz een wat ander karakter heeft dan een vergelijkbaar avontuur in, zeg, Portugal. Kunnen we er nu dan over ophouden en ons bezighouden met andere zaken? Zaken waar we nog wel een beslissing over moeten nemen?