Onlangs publiceerde Pier Vellinga, een van de meest prominente pleitbezorgers van de menselijke broeikashypothese ofwel klimaatalarmist in ons land, een boekje, getiteld: 'Hoezo klimaatverandering. Feiten, fabels en open vragen'. Inmiddels is daar op de radio aandacht aan geschonken. (Luister hier en hier.) Hierbij werd Pier Vellinga onder meer geïntroduceerd als IPCCer (IPCC: Intergovernmental Panel on Climate Change) van het eerste uur en succesvol 'fundraiser' van klimaatprogramma's. Het eerste werd door hem instemmend bevestigd. Over de aankondiging van het tweede toonde hij zich minder gelukkig.
Aan de introductie van het boekje ontleen ik het volgende:
Wie moeten we geloven als het om klimaatverandering gaat, de doemdenkers of de sceptici, en waarom? Kan het zijn dat de klimaatonderzoekers overdrijven? Hoe reëel is de opwarming zolang het IJsselmeer nog dichtvriest? Wat is de rol van de zon? En, hoe erg is dat trouwens, een iets warmere wereld? Is overschakelen op andere energiebronnen niet veel te duur? Hoe zit het met alle vragen die er leven over het klimaat, en hoe kunnen we de feiten van de fabels onderscheiden?
Naar aanleiding van alle tegenstrijdige geluiden in de afgelopen jaren over klimaatverandering heeft Pier Vellinga het zich opnieuw afgevraagd. Zonder de onzekerheden uit de weg te gaan, biedt hij in Hoezo klimaatverandering een helder inzicht in wat we weten over het broeikaseffect - en wat we kunnen doen. In klare taal, met een genuanceerd oog voor de twijfels, maar vooral ook met een scherpe analyse van de werkelijke feiten en ontwikkelingen, geeft Vellinga zijn visie op een van de belangrijkste onderwerpen van onze tijd: de verhouding tussen mens en natuur op de schaal van de aarde.
Pier Vellinga schrijft helder, didactisch zéér goed en dus toegankelijk voor een breed publiek. Voor klimaatsceptici is dat vervelend, want daarmee zal zijn boekje misschien een positievere weerklank krijgen bij het publiek dan het verdient. Zijn toonzetting is rustiger dan we van hem gewend zijn. Maar zijn boodschap is natuurlijk weer méér van hetzelfde: pro-AGW (AGW= Anthropogenic Global Warming), de rapporten van het IPCC worden als onaantastbare wetenschap gepresenteerd ja, zelfs als 'de' wetenschap , contra-indicaties en alternatieve opvattingen worden genegeerd, zonder (overtuigende) tegenargumenten afgeserveerd of tendentieus weergegeven.
M.a.w., hoewel het boekje in het algemeen juiste en neutrale beschrijvingen geeft van opvattingen die onder AGWers leven, is het minder juist en neutraal om het maar eufemistisch uit te drukken waar het de opvattingen van klimaatsceptici betreft.
In de radio-interviews vertelde Vellinga dat het bewijs van een verband tussen CO2 en opwarming 'keihard' is. In zijn boek tapt hij echter uit een ander vaatje (blz. 123).
Een direct bewijs van de remmende werking van broeikasgassen op de schaal van de aarde is [ ] niet te leveren.
Maar dan komt hij met een aantal indirecte 'bewijzen': de invloed van CO2 op andere planeten; CO2 en temperatuur in het geologische verleden van de aarde; satellietmetingen van de werking van broeikasgassen in de atmosfeer; en metingen van de opwarming van de aarde sinds 1990.
Volgens hem houden alternatieve verklaringen geen stand. Maar het daaraan gewijde hoofdstukje is wel erg summier.
Vellinga echoot het standpunt van het IPCC wat betreft de invloed van het menselijke broeikaseffect voor de komende 100 jaar: 2 6 graden opwarming. Maar is dat nu wel waarschijnlijk? Dan zou er wel snel wat dienen te veranderen, want de laatste tien jaar is er geen statistisch significante opwarming opgetreden, ondanks de stijging van de CO2-concentratie in de atmosfeer. Dit is in strijd met de projecties van alle klimaatmodellen die door het IPCC worden gebruikt.
Extra broeikasgassen hebben volgens Vellinga een 'eigen vingerafdruk' in de atmosfeer. Hij wekt de indruk dat die vingerafdruk is gevonden. Maar dat is niet juist. Douglas et al hebben aangetoond dat de door klimaatmodellen gegenereerde vingerafdruk (een 'hot spot' op zo'n tien kilometer hoogte rond de evenaar) in werkelijkheid niet aanwezig is.
Wat betreft de samenhang tussen CO2 en temperatuur erkent Vellinga dat gedurende de laatste vier ijstijden (ruim 400.000 jaar) de opwarming van de aarde voorafging aan de stijging van de CO2-concentratie in de atmosfeer. Maar hij voegt daaraan toe dat volgens de AGWers die CO2 vervolgens een versterkend effect heeft op de temperatuurverhoging. Hij verzuimt echter te vermelden dat deze opvatting niet door metingen wordt bevestigd.
Als een hypothese in strijd is met de waarnemingen dient men volgens de wetenschappelijke methode die hypothese te verwerpen en naar een andere hypothese te zoeken. AGWers zoals Vellinga doen dat niet. Daarmee begeven zij zich buiten het terrein van de wetenschap en betreden zij het terrein van de pseudo-wetenschap.
Volgens Vellinga en geestverwanten zou de toevoeging van de uitstoot van CO2 door de mens de natuurlijke 'balans' verstoren. Maar is er wel zoiets als een natuurlijke 'balans'? De aarde heeft in haar bestaan vele uiteenlopende niveaus van CO2-concentratie gekend veel hoger dan nu waarbij in honderden miljoenen jaren geen enkele correlatie tussen CO2 en temperatuur valt te ontdekken. Panta rhei! De correlatie tussen zonneactiviteit en temperatuur is daarentegen op alle tijdschalen zó opmerkelijk dat het wel zeer onwaarschijnlijk is dat dat toeval is.
Vellinga beweert dat de snelheid waarmee klimaat thans verandert zonder precedent is. Maar uit de data uit het verleden weten we dat snelle veranderingen al veel vaker zijn voorgekomen. De huidige klimaatverandering valt binnen de grenzen van de natuurlijke variabiliteit, zoals we die vanuit het verleden kennen.
En dan zijn er de alternatieve hypothesen andere dan AGW. Bijvoorbeeld die van Henrik Svensmark en Kees de Jager. Die stellen dat de zon een veel grotere - zo niet dominante invloed heeft op het klimaat dan CO2. Ook Bas van Geel is die mening toegedaan, maar dan op grond van paleoklimatologisch onderzoek. Vellinga hoeft het daar natuurlijk niet mee eens te zijn. Maar als wetenschapper had hij ze op zijn minst kunnen noemen en eventueel kunnen weerleggen.
Wat betreft het cruciale probleem van de klimaatgevoeligheid (het temperatuureffect van een verdubbeling van CO2 in de atmosfeer) negeert Vellinga de meest recente literatuur (bijv. Lindzen, Spencer, Van Andel, Rörsch). Berekeningen wijzen op een klimaatgevoeligheid kleiner dan 0,5 graden Celsius. Dat vormt geen enkel probleem.
Ten aanzien van de kosten en baten van het klimaatbeleid sluit Pier Vellinga zich aan bij het zogenoemde Stern-rapport. Hij maakt weliswaar melding van het feit dat milieueconomen als William Nordhaus en Richard Tol tot andere conclusies komen en van mening zijn dat de baten van het klimaatbeleid niet tegen de kosten opwegen, maar hij verwerpt die opvatting toch. Maar Stern is een buitenbeentje in de gemeenschap van milieueconomen, die zijn rapport in het algemeen als propaganda kwalificeren.
Het sleutelprobleem hierbij is de discontovoet die men toepast om huidige kosten en baten te vergelijken met die in de toekomst. Stern gebruikt een zeer lage discontovoet. Nordhaus en Tol (alsmede alle andere milieueconomen) gebruiken een 'normale' discontovoet. Naarmate een hogere discontovoet wordt toegepast, smelt de contante waarde van toekomstige baten van klimaatbeleid als sneeuw voor de zon, waardoor klimaatbeleid verliesgevend wordt.
Vellinga schrijft: 'Als je in de berekeningen kiest voor een hoge rentevoet, bijvoorbeeld 5 procent, dan ga je er van uit dat de economie blijft groeien.' Nee, dat is niet zo. De keuze van de hoogte van de discontovoet is afhankelijk van de tijdspreferenties van economische subjecten, die kunnen kiezen tussen consumeren nú of in de toekomst. In het algemeen (er zijn uitzonderingen) geven mensen de voorkeur aan bestedingen nú. Voor uitstel van bestedingen wensen zij een vergoeding in de vorm van rente. Dit is de reden dat men een discontovoet gebruikt om huidige kosten en baten te vergelijken met die in de toekomst. Dit alles heeft niets te maken met toekomstige groei van de economie.
Ook doet Pier Vellinga aan recycling van desinformatie. Dat komt bijvoorbeeld voor bij wat hij schrijft over de conclusies van de verschillende officiële commissies die Climategate hebben onderzocht. Hij schrijft daarover:
Ook de verschillende Engelse onderzoeken naar het gedrag van Engelse klimaatonderzoekers van wie de e-mail correspondentie was gehackt, leverden niets op wat zij kunnen wijzen op kwade wil [sic] of op aanwijzingen dat de aarde minder opwarmt dan eerder aangegeven.
Ondanks het feit dat deze onderzoeken door klimaatsceptici in het algemeen als 'witwassen' zijn gekwalificeerd, heeft de commissie onder leiding van Muir Russell de datamanipulatie van Michael Mann et al bij de hockeystick veroordeeld, in het bijzonder die met betrekking tot 'hide the decline'.
On the allegation that the references in a specific e-mail to a trick and to hide the decline in respect of a 1999 WMO report figure show evidence of intent to paint a misleading picture,we find that, given its subsequent iconic significance (not least the use of a similar figure in the IPCC Third Assessment Report), the figure supplied for the WMO Report was misleading.
In een discussie met Marcel Crok na het verschijnen van zijn boek heeft Pier Vellinga erkend dat 'Hide the decline' niet had gemogen. Maar in 'Hoezo' zal men tevergeefs naar zo'n afkeuring zoeken. Het resultaat is dat de indruk dat Climategate veel gedoe om niks was in het collectieve geheugen van de lezers zal blijven hangen.
Volgens Vellinga ging het bij Climategate voorts om gehackte e-mails. Deze stelling is op zijn minst prematuur. Het politieonderzoek daarnaar sleept zich nog steeds voort en heeft tot op heden geen uitsluitsel daarover gegeven. Er zijn echter sterke aanwijzingen dat een interne klokkenluider ze naar buiten heeft gebracht. Dat zou deze informatie in een geheel ander licht plaatsen. (In het begeleidend schrijven stond: 'We feel that climate science is, in the current situation, too important to be kept under wraps. We hereby release a random selection of correspondence, code, and documents).
Verder stelt Vellinga dat de onderzoeken hebben aangetoond dat de AGW-wetenschap nog recht overeind stond? Maar daar gingen die onderzoeken helemaal niet over. Ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft zich in dezelfde zin uitgelaten. Maar die uitspraak is door een vooraanstaande vertegenwoordiger van het PBL, Leo Meyer, gecorrigeerd. De stelling had uitsluitend betrekking op het rapport van WG 2 van het IPCC (de mogelijke gevolgen van opwarming van de aarde) en niet op dat van WG 1 (de wetenschappelijke basis). Door deze uitspraak te negeren, draagt Vellinga weer bij aan het verspreiden van rookgordijnen.
Daarnaast stelt Vellinga dat de komende dertig jaar cruciaal zijn voor het klimaatbeleid. Maar waar haalt hij dat vandaan?
Pier Vellinga neemt in zijn boekje wat afstand van doemdenkers die het einde van de wereld voorspellen. Maar hij draait opnieuw de bekende apocalyptische riedel af van versnelling van zeespiegelstijging in combinatie met ecologische rampen, uitgebreide overstromingen, watertekorten en verspreiding van ziekten onder mensen en planten in gebieden waar deze eerder niet voorkwamen. Maar dat blijkt nergens uit de data van langetermijntrends.
Ook wakkert hij angstgevoelens bij het publiek aan door te hameren op zogenoemde kantelpunten ('tipping points') in het klimaat. Hoewel die inderdaad in het verleden hebben plaatsgevonden (zonder dat de mens daarop enige invloed heeft kunnen uitoefenen), is er niets dat er op wijst dat de mens hiervoor verantwoordelijk zou kunnen zijn en dat we daarmee in de komende tijd te maken zouden kunnen krijgen. Het is pure speculatie en bangmakerij om een bepaalde (politieke) agenda te kunnen doordrukken.
De laatste tijd neemt Vellinga wat afstand van Al Gore. ('Wat kort door de bocht hier en daar en wel wat suggestief. Hij heeft wèl het bewustzijn bevorderd, maar hij heeft daarmee de mensen wat wantrouwend gemaakt'). Wat kort door de bocht? Monckton heeft 35 fouten en onnauwkeurigheden in 'An Inconvenient Truth' aangetroffen. Dat is gemiddeld zo'n één per drie minuten. Dat is dus zuivere misleidende klimaatpropaganda.
Op het hoogtepunt van de klimaathysterie tijdens het bezoek van Al Gore aan Nederland, toen voormalig milieuminister Jacqueline Cramer en haar volgelingen hun gevoel voor kritische distantie verloren in het licht van de bedwelmende charismatische uitstraling van deze klimaatgoeroe, hebben we helaas geen relativerende opmerkingen van Vellinga gehoord.
Ten aanzien van klimaatmodellen zal men bij Vellinga tevergeefs zoeken naar een kritische beschouwing van de fundamentele tekortkomingen die daaraan kleven. Op grond daarvan kunnen deze niet als basis voor 'voorspellingen' dienen.
Wat betreft de mogelijkheden en kosten van overschakeling naar duurzame energie schetst Vellinga een rozig beeld, waarbij hij voornamelijk gebruik maakt van studies die in opdracht van het klimaatcomplex zijn gemaakt. Nuchterder berekeningen, zoals bijvoorbeeld die van Fred Udo, Kees Lepair en Kees de Groot over de hoge kosten en andere nadelen van windenergie, blijven bij hem buiten beeld.
De potentie van schaliegas wordt door hem vermoedelijk niet zodanig hoog ingeschat dat hij daaraan veel woorden vuil maakt. Volgens Vellinga zou zonne-energie in Spanje nu al kunnen concurreren met fossiele energie. Dit is onjuist. Sinds de Spaanse regering de subsidies heeft gekort, verkeert de zonnesector in Spanje in een staat van ultieme ontreddering.
Vellinga stipt wel even aan dat er een spanning is tussen het gebruik van landbouwgrond voor de productie van voedsel en bio-energie. Maar hij verzuimt toch zijn afkeuring uit te spreken over het laatste, zoals de milieubeweging m.i. terecht doet.
Vellinga is van mening dat men met een radicaal ingrijpen in de emissie van broeikasgassen de invloed van menselijke activiteiten op het klimaat sterk kan terugbrengen. Hij noemt daarbij een getal van 80% reductie in 2050. Dit is een illusie. Het zou de mensheid terugwerpen naar een welvaartsniveau van honderden jaren geleden. Vellinga stelt: 'Als je voor armoedebeleid bent dan zou je ook het broeikaseffect wat moeten verminderen.' Maar wegens de aanzienlijke verhoging van de energiekosten zal geforceerde CO2-vermindering juist tot méér armoede leiden.
Ondanks alle lippendienst die zij daaraan thans bewijzen, zal geen politicus bereid zijn politieke zelfmoord te plegen door het daarbij behorende beleid te steunen. Vellinga ziet dat zelf ook wel. In zijn beschrijving van de stand van de internationale onderhandelingen over een vervolg op het Kyoto-verdrag verwacht hij niet dat het tot bindende afspraken zal komen over vermindering van de CO2-uitstoot. Dat is dan einde oefening.
Kortom, zoals dat ook bij de film van Al Gore en het rapport van het IPCC het geval was, is Vellinga's betoog uiterst tendentieus. Bijna alles wat hij schrijft gaat maar één kant op: de ondersteuning van de AGW-hypothese en de bestrijding van sceptische geluiden. Vellinga is in deze natuurlijk geen èchte wetenschapper maar een beoefenaar van wetenschapsadvocatuur ('science advocacy').
Als catechismus van het broeikasevangelie is Vellinga's 'Hoezo klimaat' dan ook zeer geslaagd. De ware gelovigen kunnen daaruit ongetwijfeld hernieuwde kracht puttten. Voor lezers die willen weten waar het in de klimaatdiscussie nu precies over gaat, schetst 'Hoezo klimaat' een eenzijdig en misleidend beeld.