De Britse liberaal politiek filosoof Isaiah Berlin maakte ooit onderscheid tussen positieve- en negatieve vrijheid ('Two Concepts of Liberty, 1958').
Die verschillen weerspiegelen zich eigenlijk naadloos in de Angelsaksische- en de Continentale kijk op vrijheid. Wie was Isaiah Berlin, die geldt als een van de belangrijkste politieke filosofen van de 20e eeuw? Berlin werd op 6 juni 1909 in Riga, Letland, geboren in een Joodse familie van houthandelaren. Na de Russische revolutie van 1917 vluchtte de familie naar Groot-Brittannië en vestigde zich in Londen. Berlin kwam in Oxford terecht en bleef daar zijn hele leven werken. Hij behoorde qua denken tot de groep rondom de logici en taalfilosofen Alfred Ayer en John Austin, die een belangrijke bijdrage aan het Logisch Positivisme hebben geleverd.
Ofschoon bevriend met Ayer, zette Berlin zich toch af tegen verscheidene ideeën van het logisch positivisme. Zo was hij wel een voorstander van het empirisme, maar niet van het sciëntisme. Hierdoor kon hij zich veel meer vrijheden permitteren op moraalfilosofisch en ethisch vlak, dan de logisch positivisten toegestaan zouden hebben (remember Ludwig Wittgenstein: 'Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen'). Berlin vond dat men morele kwesties moest uitleggen in plaats van weerleggen.
Dit betekende bijvoorbeeld dat politieke vragen over algemene ethiek en (individuele) vrijheid van een politiek antwoord moesten worden voorzien. Bijvoorbeeld over de noties 'dwang' en 'gehoorzaamheid'. Het feit dat hij vrijheid centraal stelde in zijn wereldopvatting plaatst Berlin in de liberale hoek. Hij was het echter niet op alle punten met klassiek-liberalen eens: er was volgens Berlin meer aan de hand dan louter een reeks individuen die op basis van vrijwilligheid, en op eigenbelang berustende, sociale contracten afsloten. Een dergelijke mensvisie had volgens hem onvoldoende aandacht voor de typisch menselijke gevoelens en verlangens. Volgens Berlin is de mens van nature een sociaal wezen, die de samenleving indeelt in groepen 'waar hij bij wil horen'.
Deze uitwijding is van belang om Berlin's opvattingen over 'vrijheid' goed te begrijpen. Zoals gezegd maakte hij onderscheid tussen positieve en negatieve vrijheid. Met 'positieve vrijheid' bedoelde Berlin, de vrijheid om bepaalde dingen autonoom te doen: men stelt de wet voor zichzelf en neemt het lot in eigen hand. Het is deze vrijheid die refereert aan de vrije wil (zie bijvoorbeeld Jean-Jacques Rousseau). Deze vrijheid verbindt Berlin echter met antiliberale posities en die kunnen het klassiek-liberalisme ondermijnen en vandaaruit zelfs leiden tot een totalitaire maatschappij opvatting. Berlin zag met name een risico in het feit dat men op basis van dit vrijheidsconcept een onderscheid kon maken tussen het rationele zelf en onredelijke verlangens, of tussen vals en echt 'bewustzijn'. Dat zou ertoe kunnen leiden dat de éne groep de andere wil domineren. Om dezelfde reden veroordeelde Berlin de communistische doctrine.
Onder negatieve vrijheid verstond Berlin, het vrij zijn van 'externe invloeden'. Men is vrij van onderdrukking en geen slaaf van anderen. Het benadrukt de afwezigheid van dwang. Deze vrijheid is volgens Berlin het centrale gegeven binnen het liberalisme en de filosofische onderbouwing van 'de nachtwakersstaat': de overheid zorgt uitsluitend voor de veiligheid van haar burgers en de verdediging van hun land, maar laat de handel en de industrie met rust. Het is als het ware de filosofie van het 'laissez faire kapitalisme'.
Men zou Berlin kunnen omschrijven als een 'liberaal nationalist': men gedijt het best in de eigen, authentieke cultuur. Overigens benadrukte hij het belang van culturele diversiteit. Berlin zou absoluut pro-Europa en tegen de EU zijn geweest, een instituut dat hij als totalitair systeem naar de mesthoop der geschiedenis zou hebben verwezen. Deze diversiteit in denken trok Berlin ook door op moreel vlak: er bestaat niet één antwoord op elke morele kwestie. Dat zou ook absurd zijn, want daarvoor zijn de verschillen tussen culturen te groot. Deze opvatting maakt hem echter absoluut niet tot cultuurrelativist. Hij erkende het bestaan van een hele reeks fundamentele morele waarden, zoals menselijke waardigheid en minimale vrijheid, die allemaal ook een objectiviteitsgraad hebben. Die morele waarden zijn echter niet-reduceerbaar en kunnen met elkaar conflicteren. Interessant is, dat Berlin geloofde dat intermenselijke communicatie en begrip vooral voortkomen uit gedeelde ethische waarden en veel minder uit een 'gedeelde' wereld.
Toegepast op deze tijd zou men kunnen stellen, dat het Angelsaksische staatsmodel vooral leunt op het 'negatieve' vrijheidsbegrip van Berlin en het vrije marktdenken centraal stelt; terwijl het continentale staatsmodel meer neigt naar het Franse étatistische model, waarbij het 'ons-kent-ons' en consensusdenken een veel grotere rol speelt dan in de Angelsaksische wereld. Het moet voor de oplettende lezer niet moeilijk zijn om te bepalen waaraan ondergetekende de voorkeur geeft...
Hier vindt u een overzicht van mijn columns en u kunt mij hier volgen op Twitter.