Dit mist Baudet.
Ik begin met een solidariteitsverklaring. Het is gemakkelijk schieten op Baudet, omdat de schutter weet dat zowat heel schrijvend Nederland achter hem staat. Erg moedig is het dus niet om Baudets ideeën af te kraken. Het is eerder lui, want zijn pleidooi voor schoonheid in de kunsten is intuïtief voor veel mensen aantrekkelijk. Bovendien kunnen Baudets esthetische voorkeuren bogen op een veel krachtiger traditie dan de wortelloze kretologie die confrontatie in kunst zoekt. Reden dus om er serieus bij stil te staan, niet in de laatste plaats omdat hij gelijk heeft. Tegelijkertijd eisen Baudets voorkeuren om een minder subjectieve argumentatie. Wat is schoonheid, waarom is het belangrijk en wat staat Baudet zo tegen in moderne kunst?
Geen van die vragen wordt bevredigend beantwoord in Oikofobie, een essaybundel die bestaat uit tirades, bespiegelingen over het goede leven en waarschuwingen voor de elite. Omdat veel van zijn stellingen gefundeerd worden door uiterst persoonlijke voorkeuren, is het soms haast alsof we zijn dagboek lezen. Dat kan erg aardig zijn, maar ik verwacht meer van een gepromoveerd filosoof als hij wijsgerige thema's aansnijdt. Zeker als hij over esthetiek schrijft, schreeuwen zijn stellingen om argumenten,
zoals ik eerder schreef.
Als Baudet (samen met Bastiaan Rijpkema) ten strijde trekt tegen de walgelijke Badkuip voor het Stedelijk Museum, is dat natuurlijk een warm bad. Het is een daverend applaus voor mijn eigen opvattingen, maar ik ben vooral op zoek naar extra argumenten. Ammunitie om de grote kunstkenners af te weren die in de Badkuip of de Pindakaasvloer Groote Kunst zien. Charlatans moeten bestreden worden. Daarom wil ik weten wat er ten grondslag ligt aan Baudets afkeer van dergelijke kunst.
Ik denk niet alleen dat het een gebrek is aan intentionele schoonheid, zoals ik in bovenstaand gelinkt stukje suggereerde. Een gebrek aan schoonheid is niet per se ernstig, omdat de Zwarte Schilderijen van Goya ook niet schoon zijn, maar toch kunst zijn. Het is niet schoonheid alleen die kunst maakt. Er is een belangrijke andere voorwaarde: kunst moet verwijzen naar iets buiten zichzelf, het staat in relatie tot de wereld. (Dat kan zowel de fysieke wereld van mensen en dingen zijn, als de wereld van abstracta, zoals mythen.) Een schilderij verbindt zich door representatie met de realiteit (mimesis, afkomstig van Plato). Of het is, voor de meer Romantische geïnspireerde estheten, een autonome entiteit die de werkelijkheid op subjectieve wijze weergeeft. Zowel wat betreft de Platoonse als de Romantische visie, spelen verbinding en verwijzing een rol.
De pindakaasvloer van Schippers of 'Who's afraid of red, yellow and blue' van Newman voldoen niet aan dit criterium van verbinding. Het zijn objecten op zichzelf. Er is (bewust?) geen referent, louter de aanwezigheid van het werk zelf, er is alleen er-zijn. De vloer en het vlak staan niet in verbinding met de wereld, maar stellen zich veeleer op tegenover de wereld. Dat steekt, is onaangenaam - en volgens kunstpausen is het dan kunst, grappig genoeg. Maar dit is nog redelijk onschuldig. Kunst is het niet, maar weinigen hebben er last van. Anders is het als objecten die zich expliciet tegenover de werkelijkheid plaatsen, pontificaal geëtaleerd worden als de cynische kobolden die het zijn. Daar is de Badkuip een voorbeeld van. Het staat er volstrekt autonoom de werkelijkheid te minachten.
En dat is denk ik waar Baudet zich minstens zo druk over maakt als het gebrek aan schoonheid in wat voor kunst doorgaat; de negatie van de werkelijkheid. In dat opzicht geeft de toevoeging van het verbindings-element, een completer beeld van de criteria voor kunst-zijn. Het opgeven van de werkelijkheid is onverenigbaar met kunst.