Gustav Mahler (1860 - 1911) was bij leven wereldvermaard als dirigent, maar niet altijd even geliefd als componist. Hij was zich echter bewust van zijn genialiteit en geloofde in zijn mantra 'Mijn tijd komt nog'. En de geschiedenis heeft hem gelijk gegeven: hij wordt vandaag de dag in alle grote concertzalen uitgevoerd.
Dat is vooral te danken aan grote dirigenten die hem persoonlijk gekend hebben en die een traditie van Mahler-uitvoeringen hebben geïnitieerd. Grootheden als Bruno Walter, Otto Klemperer en Willem Mengelberg hebben zijn werk wereldwijd gepopulariseerd.
Nergens is de Mahler-traditie echter zo rijk als bij het Koninklijk Concertgebouworkest in Amsterdam. Niet alleen is het KCO het beste orkest ter wereld - enig chauvinisme is op zijn plaats - het is ook een orkest dat al sinds Mahler er zelf dirigeerde zijn werk uitvoert. Haitink, Chailly en Jansons hebben die traditie voortgezet met hun eigen interpretaties.
De Tweede Symfonie is niet alleen van een onvoorstelbare schoonheid, het is ook een diep spiritueel werk. De muziek is doortrokken van Christelijke thema's als het hiernamaals en wederopstandig. Mahler is zijn hele leven diep gefascineerd geweest door de dood, in het bijzonder zijn eigen. Die zware thematiek is terug te horen in het wonderschone 'Urlicht', het derde deel uit de tweede symfonie, maar oorspronkelijk een lied uit Des Knaben Wunderhorn:
Der Mensch liegt in größter Pein!
Je lieber möcht' ich im Himmel sein.
Hierboven Bernard Haitink die het KCO en de alt Aafje Heynis dirigeert in het derde deel van de tweede symfonie.