Als werkgever heeft u weinig invloed op de beloning van uw personeel.
Valt u onder een cao dan dient u tenminste de bedragen en loonstijgingen die collectief zijn overeengekomen te volgen. Ook als u niet onder een cao wilt vallen, kan die van overheidswege verplicht aan u worden opgelegd. Daarnaast is er een bepaald loonniveau waaronder u niet mag betalen. Dit is het minimumloon. Het is de vraag of de doelgroep hiermee is geholpen.
Recent onderzoek van Gerritsen en Jacobs werpt opnieuw licht op deze zaak. Op diverse plaatsen in de media vroegen zij aandacht voor hun betoog, waarvan de strekking hier staat uitgelegd. In Nederland is de hoogte van het minimumloon gekoppeld aan het niveau van de minimumuitkeringen. Het belangrijkste verschil is de arbeidskorting (en nog een paar andere fiscale kortingen, afhankelijk van de huishoudsituatie) waar werkenden recht op hebben en uitkeringsontvangers niet. Uiteraard is de arbeidskorting inkomensafhankelijk, vooral door toedoen van dit kabinet. Op minimumloonniveau bedraagt deze iets meer dan 2000 euro per jaar. U mag misschien al jaren op de nul zitten, het minimumloonniveau wordt elk jaar op 1 januari en 1 juli verhoogd met de gemiddelde contractloonstijging. Aangezien er altijd wel ergens caos met loonstijgingen worden afgesloten, is ook het minimumloon de afgelopen jaren gestaag toegenomen. En dat geldt ook voor de uitkeringen. Toegegeven, in een laag tempo maar in tegenstelling tot vorige recessieperioden is er niet ontkoppeld. Dat betekent bij de sociale uitgaven dat niet alleen de Q toeneemt maar ook de P.
Een minimumloon is een instrument dat moet voorzien in vele beleidsdoeleinden, zowel politieke als economische. Veel mensen vinden dat voor elke vorm van geleverde arbeid een bepaalde minimumprijs moet worden betaald, omdat anders sprake zou zijn van uitbuiting. Ook moet iemand met een voltijdse werkweek met een beloning tegen het minimumloon tenminste het niveau van het sociaal minimum kunnen verdienen. Dit zijn rechtvaardigheidsoverwegingen, waaraan met name politieke keuzes ten grondslag liggen. Je kunt je ook afvragen, zoals Gerritsen en Jacobs doen, of het minimumloon nu het meest geschikte instrument is om mensen met een laag inkomen uit werk van voldoende inkomsten te voorzien. Hun antwoord hierop is op basis van een internationale vergelijking een duidelijk nee. Hun argumentatie komt er kort gezegd op neer dat een minimumloonniveau zoals dat geldt in Nederland en in andere landen in Noordwest Europa een dusdanige bodem in de arbeidsmarkt legt dat veel mensen met een lage verdiencapaciteit niet aan de slag komen. Daar werkt de prikkel die van een hoog minimumloon uitgaat om je te scholen en daardoor een hoger productiviteitsniveau te bereiken dat wel een hogere beloning rechtvaardigt, niet tegenop. Voor de VS ligt de situatie anders blijkt uit het onderzoek. Het is efficiënter en effectiever mensen met een laagbetaalde baan via de fiscale weg te ondersteunen dan met een hoog minimumloon. Een hoog minimumloon zal een deel van de groep laten genieten van een hoger inkomen, maar veroordeelt een ander deel tot werkloosheid. Gerritsen en Jacobs adviseren dan ook om het minimumloon te verlagen, zodat werkgevers minder kosten maken en meer mensen zullen aannemen. Werknemers worden langs fiscale weg gecompenseerd, bijvoorbeeld door een hogere arbeidskorting. Per saldo neemt de werkgelegenheid toe en is ook de overheid beter af, omdat er meer belastingbetalers komen en minder mensen met een uitkering.
Hier stoppen de auteurs, maar het is interessant de situatie hier nog even te vergelijken met die in de VS. De Amerikanen kennen geen uitgebreid inkomensvangnet dat iedereen opvangt die niet in zijn of haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Daar is de premisse dat je werkt om in je eigen levensonderhoud te voorzien. Pas dan kun je aanspraak maken op ondersteuning, in de vorm van het Amerikaanse equivalent van wat hier de arbeidskorting heet (de earned income taks credit, EITC). Voorzieningen als Medicaid en Bijstand zijn beschikbaar voor een relatief beperkte groep van huishoudens met kinderen of mensen met een handicap. De tolerantie voor armoede en inkomensongelijkheid is in de VS groter dan hier, wat onder meer is terug te voeren op de overtuiging dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun lot en als ze de handen uit de mouwen steken een heel eind kunnen komen. De overheid geeft mensen met een laag inkomen fiscaal een zetje in de rug te geven mits ze werken. En dat is het grote verschil met de situatie hier. Iedereen heeft in Nederland recht op financiële ondersteuning op het niveau van het sociaal minimum. Voor de werkloosheidsregelingen zijn daar arbeidsverplichtingen aan gekoppeld, die in de praktijk weinig voorstellen. Werklozen worden niet verplicht om te verhuizen of elke vorm van werk aan te pakken; een aanzienlijk deel is ontheven van arbeidsverplichtingen. Wat het meest steekt is dat je met niets doen bijna even veel krijgt betaald als iemand die fulltime aan de slag is tegen het minimumloon. Hier wordt werkloosheid gezien als iets wat mensen overkomt, waardoor ze in een situatie geraken waar ze niet snel zelf uit kunnen komen. Waar het ene systeem dus activiteit als voorwaarde voor ondersteuning stelt, gaat het andere uit van inactiviteit en subsidieert die. Hoge uitkerings- en minimumloonniveaus bevorderen dat mensen blijven steken in inactiviteit. Inkomensbescherming staat voorop en niet het benutten van aanwezige verdiencapaciteit.
Gerritsen en Jacobs willen alleen het bruto minimumloon verlagen, zodat de arbeidsvraag kan toenemen. De vraag is of dat zoden aan de dijk gaat zetten als je bijna dezelfde geldsom kunt ontvangen met een uitkering. In ons land, zo leert de ervaring van de afgelopen decennia, kan krapte op de arbeidsmarkt bestaan naast een aantal van bijna 2 miljoen mensen met een uitkering die nog geen 65 jaar zijn. We zijn er dus niet met een verlaging van het minimumloon, omdat veel werklozen daarvoor hun bed niet uitkomen.