Vandaag verschijnt de biografie van Mart Smeets, sportboegbeeld van de NOS. Ik fiets straks dus naar de sigarenboer voor het geautoriseerde boek over het leven van De Mart (geschreven door Kees Sluys), zoals ik ook zijn boek Rond de 40 al heb aangeschaft, over de Tour de France in het kader van de geschiedenis vanaf 1973.
Ik heb een vreemde fascinatie voor Mart Smeets (1947). Die bewondering dateert van eind jaren zeventig, begin jaren tachtig. Wij basketbalden in Rotterdam-Zuid (sporthal De Enk), en hadden slechts één droom: erg grote jongens worden in de NBA, de Nood-Amerikaanse basketbalcompetitie. De NBA was in die tijd nog erg ver weg. Wat we ervan wisten dankten we aan Smeets.
In die tijd verscheen elk jaar het Basketbaljaarboek, op A4-formaat, zwartwitfotos, elegant volgeschreven door Smeets. We verslonden die boeken, zozeer dat ik me nog bepaalde zinnen kan herinneren. Zoals een verslag van de play-offs waarin Jimmy Woudstra peinzend voor zich uit zat te staren op de tribune, vlak voor aanvang van de wedstrijd, en Smeets dat zag en daar mooi over schreef. Zo schrijven, dat wilde ik ook, als het dan niet zou lukken om de NBA te halen. Ik wilde dat ik die jaarboeken beter bewaard had.
Mijn bewondering voor De Mart berust op zijn grote vakmanschap dat door een groot gevoel voor de romantiek van de sport wordt gedragen. Hij weet alles van wielrennen, schaatsen en basketbal, weet (dat is denk ik het geheim) wat topsport is, wat pijn is, wat vorm is, en spreekt en schrijft erover met een on-Nederlandse flair. Die flair, dat onbevangen enthousiasme, dat is het wat bij het andere deel van de natie zoveel irritatie oproept. Ze missen de gaven tot bewondering, die De Mart in hoge mate bezit.
Door zijn lange staat van dienst weet Smeets veel, heel veel, veel meer, zegt men, dan hij toegeeft. Dan hebben we het natuurlijk over doping, en zijn critici, zuurpruimen als Sven Kockelman en Max Pam, die hem verwijten dat hij daarover veel te weinig onthult. Ik zou zeggen, lees het prachtige interview dat Smeets onlangs aan het Katholiek Nieuwsblad heeft gegeven. Wielrennen, zo legt hij daar uit, is een katholieke sport. Het flikken de Belgische werkwoordsvorm en zorgen dat je niet geflikt wordt, is eigenlijk de basis van de sport. Zo de 'boel besodemieteren' zit in ieder mens, stelt hij. Alleen bij overtuigend bewijs gaan we er een zaak van maken.
En bovendien lijkt Smeets mij een voorbeeldige burger, zeker in deze tijden van crisis. Zoals bekend presenteert hij dezer dagen elke avond de Avondetappe. Dat is hard werken, door de gehele redactie, iedere dag een lange dag lang. Aan het einde van de uitzending, wanneer zo rond middernacht de klanken van Dalidas Buenas noches zijn verstorven, moeten alle spullen weer in vier vrachtwagens worden ingeladen. En Smeets met zijn kwetsbare rug (hernia) tilt gewoon mee, met het zweet op zijn voorhoofd. Pas daarna wordt er een glas wijn gedronken.
Toen ik dat las, dacht ik terug aan mijn allereerste ontmoeting met Pim Fortuyn. Dat was in die villa in Rotterdam. Hij kwam vies en in oude kleren uit de kelder vandaan, omdat er lekkage was geweest en ze met zn allen water hadden gehoosd. En zo hoorde dat, zei Fortuyn, met elkaar de schouders eronder zetten om iets moois neer te zetten. Zo hoort dat inderdaad maar of we die mentaliteit in Nederland nog wel in voldoende mate bezitten?