Ik sta sceptisch tegenover de theorieën van de klimaatverandering, maar tien graden in Madrid in mei is weer het andere uiterste. Ik was een week in de Spaanse hoofdstad, ook in de hoop op mooi weer, maar er was regen en wind, en een temperatuur die niet hoger lag dan in Nederland (waar het ook al veel te koud was). Ik kwam met een verkoudheid thuis en had beter naar Scandinavië of Polen kunnen gaan, de enige gebieden waar nog een Europese lente is.
Niettemin is de kunst in Madrid Triple A. Tegenover het
Museo del Prado, het
Museo Centro de Arte Reina Sofia, en vooral het formidabele
Museo Thyssen-Bornemisza steekt Amsterdam met zijn pas heropende museumdriehoek bleekjes af. Spanje is een bewijs voor de (dubieuze) stelling dat crises goed zijn voor de kunsten. Hoewel het land buiten de Eerste en de Tweede Wereldoorlog bleef, heeft het met de Spaanse burgeroorlog zijn portie Europees geweld gehad. De perifere ligging van het Iberisch schiereiland bood ook geen bescherming tegenover de buitenwereld. Gedurende de hele twintigste eeuw was Spanje een slagveld voor de grote ideologische tegenstellingen tussen links en rechts, waarbij rechts meestal aan de macht was en links het culturele klimaat bepaalde. Pablo Picasso's
Guernica, het werk van de vorige eeuw, mocht op last van de kunstenaar pas naar Spanje na afloop van de dictatuur van
generaal Francisco Franco, die van 1939 tot 1975 duurde. Picasso, die in 1973 op 91-jarige leeftijd stierf, heeft het einde van Franco niet meegemaakt. Het schilderij heeft sinds 1992 een ereplaats in de Reina Sofia, nadat het in 1981 (ook het jaar van een mislukte staatsgreep van luitenant-kolonel Tejero) vanuit New York naar het Prado was overgebracht.
Ten tijde van de Spaanse burgeroorlog hoorde Madrid tot het republikeinse en dus goede (linkse) kamp, net als Barcelona en Valencia. Wat niet wil zeggen dat er niet ook altijd een sterke haat tegen de hoofdstad was in regio's met een sterke eigen identiteit als Catalonië en het Baskenland. De overlevering wil dat de Spaanse burgeroorlog het oefenterrein voor de Tweede Wereldoorlog was. Dat geldt misschien voor de As-mogendheden Duitsland en Italië, die Franco steunden, maar de fronten liepen verder heel anders. De democratische wereld hield zich afzijdig, terwijl Moskou alleen de communisten steunde tegen rivaliserende linkse facties. Wel sprak de Spaanse burgeroorlog enorm tot de verbeelding van de linkse Europese intelligentsia, waarvan sommigen (
George Orwell,
Ernest Hemingway,
Joris Ivens) naar Spanje afreisden om het oprukkende fascisme te bestrijden. Het liep op een ontgoocheling uit. De verdeeldheid van links was minstens even verantwoordelijk voor de overwinning van Franco als de steun van Hitler en Mussolini, tot wie Franco tijdens de Tweede Wereldoorlog afstand bewaarde. Na de oorlog stond het Franco-bewind wel op goede voet met Amerika, maar niet met de Europese landen die Spanje als een fascistische dictatuur in een isolement plaatsten. Spanje stond dus enerzijds buiten de hoofdstroom van de Europese geschiedenis, maar werd er anderzijds wel heel erg door meegesleurd. Het verklaart tegelijk de enorme opluchting toen in 1986 samen met Portugal tot de Europese Gemeenschap kon worden toegetreden. Eindelijk thuis!
Ook vandaag verkeert Spanje weer in een crisis, maar het is moeilijk er een Europees model in te zien. Daarvoor is Spanje te verschillend van de andere Zuid-Europese probleemlanden Griekenland, Portugal en Italië. Eurosceptici wijzen natuurlijk op de euro, die het
boomende Spanje na 2002 in staat stelde om goedkoop te lenen, maar ook zonder de euro zou de Spaanse
vastgoedbel zijn doorgeprikt. Dat neemt niet weg dat Spanje de eerste twintig jaar van zijn EU-lidmaatschap een stormachtige groei doormaakte en lange tijd met Ierland tot de Europese succesverhalen behoorde. En misschien is het dat nog steeds, want waar de regio's in het verleden gewelddadig tegenover elkaar kwamen te staan, is dat tot nu toe niet gebeurd. Als er iets opvalt aan de huidige economische crisis, is het hoe lijdzaam de bevolking die ondergaat en hoe geweldloos alles vooralsnog verloopt. Gezien de bloeddorstige Spaanse geschiedenis is dat geen vanzelfsprekendheid.
De Britse essayist
Theodore Dalrymple bezocht laatst Lissabon, en meende daar de toekomst te hebben gezien: verval! Naar mijn idee had hij daarvoor ook naar Napels of Palermo kunnen gaan, want verval (dat op romantici een grote aantrekkingskracht heeft) zie je daar nog sterker en dateert al van voor de eurocrisis en eeuwen eerder. Vorig jaar was ik in Valencia, de Spaanse regio met het grootste financiële wanbeheer, en wat daar opviel was de enorme bouwwoede (
zie de stad van de kunsten en de wetenschappen van de architect Calatrava) die tot stilstand was gekomen en waarvoor blijkbaar enorme budgetten beschikbaar waren geweest. Dat kun je geen verval noemen, eerder een overdosis dynamiek. Hetzelfde geldt voor Madrid. Overal liggen autosnelwegen, tot onder het
koninklijk paleis aan toe. Nergens zijn ook zoveel
banken als in Madrid. De Spaanse hoofdstad heeft de afgelopen eeuw telkens weer willen bewijzen hoe modern ze is. De prestigieuze
Gran Via staat vol met prachtige gebouwen in Art Deco-stijl en werd pas in de jaren twintig voltooid. Op de
Plaza Espana (zie ook foto hierboven) staan imposante wolkenkrabbers uit het begin van de Francotijd, die moesten laten zien dat het geïsoleerde Spanje op eigen kracht tot grote bouwprestaties in staat was. Je kunt erover twisten hoe lelijk die gebouwen zijn (in
Warschau en
Moskou zie je zulke 'Amerikanistische' monsters ook). Maar teken des tijds is dat die kantoorgebouwen leeg staan, op het grootste plein midden in het centrum. Dat is verval, maar heel anders dan in Lissabon, waar het verval is ingebed in een langzaam en nostalgisch levensritme. Madrid ademt eerder snelheid uit, verandering en moderniteit. Waarbij de eindeloze lunchpauzes, die het complete leven stilleggen, onveranderd de toon zetten.
Wat ons in Madrid bijna nekte, waren de absurd late tijden waarop de Spanjaarden 's avonds aan tafel gaan. Hoewel wij zelf ook late eters zijn (nooit voor negen uur), was het in Madrid lastig om rond dat tijdstip al een restaurant te vinden dat maaltijden serveerde. Dat trek je niet als je door weer en wind een dag door Madrid hebt gesjouwd. Het is vreemd dat van buitenlandse bezoekers nog steeds wordt verwacht dat ze zich op dat punt naar de Spaanse gewoonten schikken. Zoals er in Madrid sowieso veel dichtgaat als wij het open zouden willen hebben. Dat is natuurlijk de typische botsing tussen de noordelijke en zuidelijke levensstijl, waar wij nooit echt aan zullen wennen, zeker niet als je denkt dat er voor de zuiderling iets te verdienen kan zijn door zich een tikje minder hooghartig op te stellen. Merkwaardig futloos waren ook de sociale protesten van boze vakbonden, waarbij door de weinige deelnemers urenlang op fluitjes werd geblazen. Het Spaanse protest, ooit
het meest gepassioneerde ter wereld, is duidelijk niet meer wat het is geweest. Verder denk ik dat Spanje er gewoon weer bovenop komt, zoals de vorige eeuw al vaker is gebeurd. Crises kun je niet aflezen aan wat er bovengronds gebeurt, maar aan hoe een volk zich ondergronds, in de eigen privésfeer, aanpast. Dat kun je als buitenstaander moeilijk beoordelen, maar afgezien van de vele feestvierende jongeren op straat (de jeugdwerkloosheid is in Spanje als gewoonlijk hoog, een zegen voor de alomtegenwoordige popcultuur) en een meer dan gemiddeld aantal bedelaars, heb ik in Madrid geen tekenen van revolutie gezien. De Europese avantgarde zit elders. De Europese reactie trouwens ook.