Wie over onderwerpen zoals Israël en Europa alsmede antisemitisme schrijft, wordt geregeld benaderd door journalisten. Het leidt soms tot bizarre ervaringen. Sommige daarvan betreffen mijn in 2013 gepubliceerde boek Demonizing Israel and the Jews (1). Daar had ik op basis van opinie-polls, vooral van de universiteit van Bielefeld geschreven, dat in de Europese Unie van de 400 miljoen Europeanen boven de 16 jaar minstens 150 miljoen in de complot-theorie geloven dat Israël een vernietigingsoorlog tegen de Palestijnen voert (2). Op deze poll was ook mijn conclusie gebaseerd dat er in Nederland ongeveer 5 miljoen neo-NSB'ers zijn, oftewel mensen die in deze complottheorie geloven. Toen in maart 2013 het eerste artikel hierover verscheen in de Dagelijkse Standaard (3) werd ik gebeld door het Israëlische bureau van de Nederlandse RTL-televisie. Hun verslaggever wilde mij graag zo spoedig mogelijk ontmoeten om mij daarover te interviewen. We maakten een afspraak voor de volgende dag en hij ariveerde met zijn cameraman. Toen ik hem de gegevens van de poll uitlegde, werd hij snel emotioneel en geïrriteerd. Na 5 minuten stuurde hij zijn cameraman weg: geen interview. We hebben nog wat nagepraat, terwijl ik probeerde hem te kalmeren. Ik heb hem een exemplaar van mijn boek gegeven en nooit meer iets van hem gehoord.
De volgende journalist die mij wilde interviewen had met mijn conclusies geen enkele moeite. Ze leken hem volkomen waar. Hij vertegenwoordigde een van de grootste Duitse bladen. Hij heeft me twee uur geinterviewd, en we hebben nog twee uur geluncht. Om hem niet in moeilijkheden te brengen, vermeld ik zijn naam en die van zijn krant niet. Het artikel is nooit verschenen. Later sprak ik een andere journaliste van dezelfde krant, die mij zei dat een van de redacteuren had gezegd: We kunnen toch niet onze lezers beledigen.
Daarna was de beurt weer aan een van de Nederlandse dagbladen. Een verslaggever, die mij al eerder had geïnterviewd interviewde me telefonisch. Ik kreeg het resultaat van zijn interview toegestuurd ter verificatie en suggereerde enkele kleine correcties. Het interview is nooit verschenen.
Maanden daarna werd ik geïnterviewd door het Handelsblatt, een grote Duitse economische krant. Het ging niet uitsluitend over de conclusies van Demonizing Israel and the Jews; wel speelden die een belangrijke rol. Ik kreeg het resultaat van het interview toegestuurd ter correctie en maakte wat kleine opmerkingen. Toen ik niets van de journalist hoorde, heb ik hem gebeld. Ik heb hem nooit kunnen bereiken. Geen publicatie dus.
Enkele veel kleinere bladen en blogs in Duitsland, Zwitserland en Nederland, hebben wat aandacht gewijd aan het boek en de conclusies daarvan (4). De grotere
media zwegen echter. Het is niet zo moeilijk te begrijpen waarom. De conclusies van mijn boek zijn grotendeels vernietigend voor het humanitaire imago van het na-oorlogse Europa. Afgelopen zomer is duidelijk geworden hoe vals dat imago is. In vele Europese landen waren er uitbarstingen van antisemitisme alsmede betogingen ten gunste van de islamo-nazistische
Hamas-beweging.
De vier voorgaande gevallen geven een nogal droevige beschrijving van wat in de grote Europese media kennelijk niet mogelijk is. Buiten Europa was de situatie heel anders. Daar hoefde ik niet te klagen over gebrek aan publiciteit voor Demonizing Israel and the Jews. Het grote Canadese nationale dagblad National Post heeft er een kolom aan gewijd (5). De Jerusalem Post en enkele andere Engelstalige Israëlische media gaven er aandacht aan (6).Belangrijke Amerikaanse websites hebben interviews van vele duizenden woorden met mij gepubliceerd (7). Joodse media in 13 landen hebben erover geschreven. De vooraanstaande Amerikaans Joodse krant The Jewish Week heeft er een redactie-artikel aan gewijd op de voorpagina (8).
Het Simon Wiesenthal Center (SWC) uit Los Angeles heeft de belangrijkste bevindingen van het boek ter sprake gebracht in een ontmoeting met Paus Franscicus I. Hetzelfde instituut en de denktank Gatestone hebben het boek met een brief aan een aantal leiders van de Europese commissie en individuele landen gestuurd. Als gevolg daarvan heeft de tweede man van het SWC, rabbijn Abraham Cooper, een gesprek met een Duitse staatssecretaris gehad over een toekomstig diepgaand Duits onderzoek naar antisemitisme waarin ook het anti-Israëlische gedachtegoed ter sprake zal komen. Kortom, ik mag als auteur niet klagen.
De soortgelijke ervaringen met journalisten als boven beschreven zijn niet beperkt tot dit boek. In 2012 kwam een reporter van een Belgische staatstelevisie mij interviewen. Hij wilde mijn mening over een vierdelig televisie-programma over de Europese moslimproblemen dat uitgezonden was door het Israëlische Channel 10, onder de titel Allah-Islam, the Spread of Islam in Europe. Het was gemaakt door de Israëlische journalist Zvi Yehezkeli, die zich als een Palestijn had voorgedaan (9). Hij filmde de moslimgetto's in een aantal Europese landen. Het programma gaf ook aandacht aan het geweld, drugshandel en wapenbezit alsmede andere misdaden in delen van de Eutopese moslim maatschappij. De reporter vermeldde het religieuze fanatisme, de intimidatie van andersdenkende moslims, de discriminatie van vrouwen, en gevallen van eerwraak. Ook het wijdverspreide antisemitisme werd getoond. Het programma was zeer uitgebreid en besteedde aandacht aan alle belangrijke aspecten. De weinige Europese teelvisieprogramma's die er zijn beperken zich in de regel tot een aspect van de moslimproblematiek in een enkel land.
De journalist vroeg mij wat ik over dit programma dacht. Ik zei dat het allerbelangrijkste aspect was dat dit programma door een Israëlische journalist gemaakt was. Het betrof Europese problemen en daarom was het normaal geweest als de Israëlische televisie een keus had kunnen maken uit soortgelijke Europese programma's. Die bestaan echter niet.
De journalist vond het een interessante opmerking, maar voegde eraan toe: Ik ben er niet van overtuigd dat mijn bazen dit willen uitzenden. Dat hebben ze ook niet gedaan.
Een ietwat andere ervaring was toen ik in november 2008 in de Volkskrant een artikel publiceerde getiteld 'Beleven we de dertiger jaren opnieuw?' Ik schreef dat het voor de toekomst belangrijk was wie sterker zou zijn: de radicale islam en haar nuttige Westerse idioten zoals de humanitaire racisten die de moorddadige ideologie van de Palestijnse politieke partijen verzwijgen of hun tegenstanders. Het stuk was in het Engels, Hebreeuws en nog enkele talen verschenen zonder enig probleem op te werpen. Hierna werd mij meegedeeld dat mijn artikelen in de Volkskrant niet meer welkom waren. Na wat heen en weer vragen bleek dat een aantal lezers gedreigd had de krant op te zeggen als ik nogmaals gepubliceerd werd. Pas toen er een nieuwe hoofdredacteur kwam, werd er weer af en toe een stuk van mij opgenomen.
De ervaringen met sommige grote Noorse media kunnen slechts als surrealistisch beschreven worden. In maart 2009 werd een interview met mij door Fredrik Graesvik uitgezonden op de belangrijkste commerciële tv-zender TV2. Hij vertaalde mijn opmerkingen in het Engels correct in het Noors. Op een gegeven ogenblik zei hij echter in het Noors dat ik de Noren barbaars en onintellectueel vond omdat ze walvissen doden. Hij kon dit niet vertalen omdat ik iets heel anders gezegd had.
Onder de video van het interview op het internet werd de bewerkte tekst geplaatst. Die vervalste mijn woorden verder. Er werd nu valselijk geclaimd dat ik gezegd had dat Noren barbaars en onintelligent waren. Bovendien werd mij ten onrechte in de schoenen geschoven dat ik Noorwegen het meest antisemitische land van Europa had genoemd. Het nationale Noorse persagentschap NTB verifieerde niets en verspreidde de valse citaten. Vele Noorse kranten, waaronder de grootste, en sommige Zweedse kranten namen het klakkeloos over. Ik ben nu in het bezit van een collectie Noorse haat-mails.
Sidsel Wold, destijds de Israëlische correspondente van de Noorse staatstelevisie en radio NRK, overtrof TV2 nog. Ze kwam bij me thuis voor een radio-interview. Later zei ze dat ze het interview per ongeluk gewist had. In plaats van me nogmaals te interviewen creëerde ze een verzonnen interview. Ze begon met een klein stukje gesproken tekst uit een interview dat ik iemand anders had gegeven. Daarna vertelde ze wat ik zogenaamd in mijn interview met haar had gezegd. Het zat vol onjuistheden. Tenslotte bekritiseerde ze mijn zogenaamde tekst die zij had verzonnen. Voor deze vervalsing kreeg Wold in 2010 van de Media Watch Organisatie Honest Reporting een speciale vermelding in de lijst van 's werelds oneerlijke journalisten. Zo werd Wold een van de weinige Noorse journalisten waarvan ooit internationaal gewag werd gemaakt.