Dick Thoenes
Als ik het woord kenniseconomie lees in het overheids- en mediaproza dat ik dagelijks consumeer, krijg ik altijd een ongemakkelijk gevoel. De onderliggende gedachte lijkt te zijn dat wij Nederlanders slimmer zijn dan andere aardbewoners en dat we dus door het exploiteren van onze slimmigheid tot in de verre toekomst een hoger inkomen kunnen/mogen verdienen dan bijvoorbeeld de minder slimme Chinezen of Indiërs, of noem maar op. Zeker, internationaal gezien doet Nederland het goed. En uit onderzoeken blijkt dat ons onderwijs en onderzoek een relatief hoog niveau hebben, hoewel meestal niet de top. In mijn buitenlandse loopbaan heb ik het internationale optreden van vele Nederlanders van nabij mogen meemaken. Vaak heel goed ... maar niet de top. Dat hoeft ook niet. Want met een hoog gemiddelde komt men ook al goed uit de voeten. Buitenlanders hebben waardering voor Nederlanders omdat zij serieus zijn, hun talen spreken en daarmee ook in staat zijn als bemiddelaar cultuurverschillen te overbruggen vandaar dat Nederlanders nogal vaak in internationaal verband worden uitgenodigd om voorzitterschappen te bekleden. Men vertrouwt ze en terecht! Maar inhoudelijk gezien behoren we op de meeste terreinen niet tot de top.
Hoe zit het nu met ambitie om onze kenniseconomie te bevorderen? Om misverstand te vermijden: ik ben een groot voorstander daarvan en hoop van ganser harte dat deze ambities kunnen worden gerealiseerd. Maar ik heb zo mijn twijfels. Voor een kenniseconomie is waardering voor excelleren een noodzakelijke voorwaarde. Dat blijkt echter strijdig met onze Nederlandse cultuur, waarin tegeltjeswijsheden als 'als je normaal doet, doe je al gek genoeg' en 'steek je hoofd niet boven het maaiveld uit anders wordt het er af gehakt' toch een aardige indicatie vormen van de beperkingen van de speelruimte van toppers.
Vaak wordt de indruk gewekt dat de overheid in deze een belangrijke rol speelt, bijvoorbeeld ten aanzien van onderwijs, onderzoek en zo meer. Dat is ook zo. Maar de beslissingen van het bedrijfsleven zijn misschien nóg belangrijker.
Dick Thoenes, die zowel in de wetenschap als het bedrijfsleven heeft gewerkt, en die dus bij uitstek een ervaringsdeskundige is, schreef het volgende.
Dick Thoenes:
Nederland is nu al meer dan dertig jaar bezig zijn kenniseconomie systematisch af te breken. Weg met de industrie, leve de dienstensector, was ons motto. De pers en de politiek hebben dit decennialang gepredikt. In het onderwijs werden de bèta-vakken gesloopt. En nu ineens zijn er mensen die zich zorgen maken over de verdwijnende kenniseconomie!
Nederland was ooit een vooraanstaand kennisland. Ondernemingen als Philips, Shell, Akzo, DSM, en ook Unilever, liepen vooraan in de toepassing van door hen zelf ontwikkelde kennis. De besturen van deze maatschappijen benadrukten voortdurend het belang daarvan. De positie van deze ondernemingen werd in belangrijke mate bepaald door hun geavanceerde technologieën. Hun lange termijnbeleid was gebaseerd op het principe dat je de concurrentie vóór moet blijven in de ontwikkeling van nieuwe processen en producten. En daarvoor heb je een aanzienlijk R&D-apparaat nodig met eerste klas vakmensen. Niet alleen voor nieuwe ontwikkelingen, maar ook voor het in stand houden van de productie van hoogwaardige spullen.
Maar toen kwam er een nieuwe generatie topbestuurders, de generatie van economen, financiers en boekhouders. Die waren voornamelijk geïnteresseerd in de resultaten van het afgelopen kwartaal en keken liever niet verder dan het volgende kwartaal. Hun visie op hun bedrijven was niet een van lange-termijn technische vooruitgang, maar van korte-termijn financiële resultaten. Ze hadden gewoon minder technologische visie. R&D was niet meer zo belangrijk, onderzoekers van wereldnaam werden vervroegd gepensioneerd.
AkzoNobel deed dit het meet consequent: vele technisch hoogstaande en winstgevende bedrijfsonderdelen werden verkocht, zoals de vezels, de katalysatoren, de farmacie en zelfs de unieke supervezel Twaron. AkzoNobel was ooit een veelzijdig chemisch concern met een beroemde research, nu is het vooral een verfproducent, zij het de grootste ter wereld. Nu deed de Voorzitter van de RvB de historische uitspraak: verf en pillen passen niet bij elkaar. Dat is misschien waar uit marketing-oogpunt, maar het is helemaal niet waar uit chemisch-technologisch oogpunt. Het standpunt van Wijers staat dan ook haaks op het beleid van zijn voorgangers.
Helaas hebben de andere hierboven genoemde grote ondernemingen alle aan deze uitverkoop meegedaan. Merkwaardig genoeg heeft de politiek toen nauwelijks gereageerd op deze onomkeerbare afbraak van onze kenniseconomie.
As je bedrijven verkoopt aan ondernemers die geen historische band hebben met deze bedrijven en die geen oog hebben voor de speciale kennis waarop hun productie is gebaseerd, weet je bijna zeker dat deze bedrijven op de middellange termijn ten dode opgeschreven zijn. Als regel zal de koper ze weer doorverkopen, totdat ze uiteindelijk geliquideerd worden. Een goede uitzondering is de verkoop van Twaron aan Tejin, die er rijk aan geworden is (had AkzoNobel met zijn betere R&D dus ook gekund).
Dat enkele jaren geleden Organon door AkzoNobel is verkocht aan Schering (die het doorverkocht aan MSD) is mijns inziens een voorbeeld van een ongelooflijk wanbeleid. Je haalt een aardig bedrag aan contanten binnen, maar je snijdt in de toekomst van je eigen onderneming. Maar dat wordt in Nederland tegenwoordig niet erg gevonden.
Maar het zijn niet alleen de nieuwe industriële bestuurders die gezorgd hebben voor de technologische afbraak. Onze eigen regering heeft op instigatie van de politici, indirect hieraan bijgedragen. De toonaangevende R&D in Nederland was voor een belangrijk deel mogelijk doordat ons onderwijs, tot begin jaren 70, opvallend goed was en vooral goed afstak bij het onderwijs in andere Europese landen. Wij leidden wetenschappers op van topniveau. Maar de kwaliteit van ons onderwijs is over de hele linie enorm achteruit gegaan. De politieke drijfveren daarvoor waren:
- op onderwijs kan altijd bezuinigd worden,
- je moet het de arme studenten niet zo moeilijk maken.
Deze drijfveren waren in bepaalde politieke kringen erg populair, maar ze hebben er wel toe bijgedragen dat we op onderwijsgebied een tweede-rangs natie zijn geworden. En dit heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de afbraak van onze kenniseconomie.
Tot zover Dick Thoenes. Wèl iets om over na te denken.