Als iets te moois is om waar te zijn, is het dat vaak ook.
Het gaat slecht met de economie. Dat is geen nieuws. Vaak wordt ons dan voorgehouden hoe goed het wel niet met de zogenoemde opkomende BRIC-landen gaat. Een van die landen is China. In tegenstelling tot Europese economieën groeit en groeit de Chinese economie al jaren als kool. In een interessant essay in Het Financieele Dagblad (helaas niet gratis online) plaatst Bert van Dijk, de China-correspondent van die krant, hier echter een aantal zeer kritische kanttekeningen bij. Hij schrijft:
De ogenschijnlijk sterke economische groei in China maskeert echter grote onderliggende structurele problemen in de Chinese maatschappij, die vroeg of laat een rem zetten op de economische groei en een pijnlijke her- structurering zullen vergen.
Zo lijken de groeicijfers op het eerste gezicht dan wel indrukwekkend, maar zijn in principe eenvoudig te bereiken voor eenieder die 'een leeg stuk grond ter grootte van de Verenigde Staten met ruim vier keer zoveel inwoners' neemt en daar 'begin[t] met het bouwen van infrastructuur en steden', zo schrijft Van Dijk. Kortom, de groeicijfers zijn het logische gevolg van de urbanisatie zoals die de afgelopen decennia in China heeft plaatsgevonden. Neem daarbij nog eens de sterke exportsector en klaar is Chinese Kees. Van Dijk:
De Chinese consument speelt slechts een bescheiden rol. De consumptie ligt volgens economieprofessor Michael Pettis van de universiteit van Peking met 35% van het binnenlands product zelfs procentpunten lager dan tien jaar geleden en behoort daarmee tot de laagste percentages ter wereld.
Om de consumentenbestedingen en investeringen op te voeren - en zo de economie dus minder afhankelijk te maken van de export - hebben de Chinese staatsbanken 'de afgelopen jaren de opdracht gekregen de kredietkraan wagenwijd open te zetten.' Als gevolg daarvan hebben lokale overheden duizenden speciale investeringsvehikels opgezet om te investeren in infrastructuur en huizen. Dat ging echter niet altijd even efficiënt schrijft Van Dijk:
China is bezaaid met nieuwe wij- ken, dorpen en steden, waar nauwelijks iemand woont en waar de musea, theaters en bibliotheken leeg staan. Wie een willekeurige Chinese stad in het binnenland van China bezoekt, kan met eigen ogen de verspilling en kapitaalvernietiging aanschouwen.
Alhoewel het voor de economische groei in feite niet uitmaakt of een gebouw wordt gebruikt of niet, roept dit volgens Van Dijk wel vragen op over de duurzaamheid van die groei. De Chinese huizenmarkt is bijvoorbeeld totaal ontspoord:
Miljoenen starters op de woningmarkt hebben geen enkele mogelijkheid een huis te kopen, terwijl veel door speculanten gekochte appartementen leeg worden gehouden. Tegelij- kertijd blijft het huizenaanbod voor de aller- armste bevolkingsgroepen sterk achter bij de behoefte.
Ook in andere sectoren bestaan er aanzienlijke problemen. Zo wil China technologisch hogerop, maar bestaat er een scheefgroei tussen vraag en aanbod van hoogopgeleid personeel. '[H]et land heeft een chronisch te- kort aan ingenieurs en ander specialistisch personeel dat de hypermoderne kernreactors, zie- kenhuizen en vliegtuigen uiteindelijk moet bemannen' schrijft Van Dijk.
Tot slot is er dan nog het probleem van vergrijzing (ja, ook in China):
Eind 2009 telde China 169 miljoen zestigplussers, ongeveer 12% van de bevolking. Over vijf- tien jaar zijn er meer dan 250 miljoen bejaarden, ruim 19% van de bevolking. Dat gaat niet alleen een enorm beslag leggen op overheids- gelden, maar betekent ook dat China steeds minder werkenden zal hebben die de hoog- waardige economie op stoom kunnen houden.
Tel daarbij op dat een groot deel van de hoogopgeleiden en rijken emigreren en het moge duidelijk zijn dat de Chinese economie er momenteel dan nog wel florissant voor staat, maar het een kwestie van tijd lijkt voordat ook daar de motor zal gaan haperen.