De interessantste politicus van de afgelopen vijftig jaar.
In de commentsecties stelde iemand onlangs de vraag of wij op deze site ook wel eens iets vriendelijks te melden hebben over onze progressieve tegenvoeters. Nu is het natuurlijk geen eenvoudige opgave om in verkiezingstijd iets positiefs over de tegenstander te zeggen. Ik wil wel toegeven dat de pessimisten onder u die menen dat de verschillen tussen de partijen uiteindelijk marginaal zijn zodra de verkiezingen eenmaal uit zicht zijn verdwenen ongetwijfeld een punt hebben. De bestuurlijke praktijk is zo stroperig, en de vrijheidsgraden van de bewindslieden zijn daarbij zo beperkt, dat van grote veranderingen tussen opeenvolgende kabinetten vaak nauwelijks sprake lijkt.
Dat inzicht, dat democratische politiek uiteindelijk een kwestie van smalle marges is, is een axioma van de man die wat mij betreft de titel van "Interessantste politicus van de afgelopen vijftig jaar" verdient. Ik heb het dan uiteraard over PvdA-voorman Joop den Uyl. In de rechtse demonologie neemt Den Uyl een aparte plaats in. Meer dan enig ander links politicus wordt hij opgevoerd als voorbeeld van alles wat fout en gevaarlijk is aan progressieve politiek: economisch warrig, verdwalend in vergezichten, idealistisch op het irrationele af. Ik denk dat die aanvallen mogen worden opgevat als een verkapt compliment. Je valt doorgaans immers alleen degene aan die je vreest. Wim Kok was ongetwijfeld een slim campagnestrateeg, maar hij was door zijn opzichtig gecultiveerde anti-ideologie en zijn eindeloze compromisbereidheid geen interessante tegenstander. Den Uyl was een makkelijk doelwit juist omdat hij niet bang was stelling te nemen.
Nu is bereidheid om overal en altijd het debat aan te gaan op zich wel een noodzakelijke maar zeker geen voldoende voorwaarde om als interessant te worden aangemerkt (zie: Dibi, Tofik). Wat Den Uyl werkelijk interessant maakte als politicus was het feit dat hij ook inderdaad iets interessants te melden had over de grote vraagstukken van zijn tijdsgewricht. In sommige opzichten was hij zijn tijd zelfs ver vooruit. In de jaren vijftig voorzag hij al dat de opkomst van de dienstensector een heel nieuw soort werkgelegenheid zou gaan scheppen die op zijn beurt weer zou leiden tot nieuwe arbeidsverhoudingen (zie zijn essay "Arbeid in de wereld van morgen"). Hij begreep ook eerder dan bijvoorbeeld Drees dat de klassieke sociaaldemocratie met het voltooien van het emancipatieproces van de arbeider in feite bezig was zichzelf overbodig te maken. In de jaren zestig ontwikkelde hij daarom een heel nieuwe agenda voor de sociaal-democratie: kritisch ten opzichte van 'consumentisme', proto-groen in zijn nadruk op het belang van natuurbeheer, radicaal democratiserend (vooral in het bedrijfsleven) en rechtvaardigheid projecterend op internationale vraagstukken. En waar Drees de sociale zekerheidswetgeving vooral een waarborgfunctie toedichtte - een vangnet waarop verder zelfstandige burgers konden terugvallen in tijden van tegenslag - zag Den Uyl in diezelfde wetgeving een middel om de emancipatie van het individu te vervolmaken. De overheid was er volgens hem niet alleen om ziekte, armoede, honger en onwetendheid uit te bannen (de beperkte missie van Drees), maar om kennis, inkomen, macht en uiteindelijk ook geluk beter te spreiden - omwille van een rechtvaardiger samenleving. Het feit dat de PvdA vijftig jaar na dato nog altijd deze agenda als uitgangspunt hanteert, kan natuurlijk worden opgevat als teken van intellectuele kaalslag binnen die partij. Maar het kan ook worden gezien als bewijs van de blijvende kracht van Den Uyls analyse.
Den Uyl was niet alleen een begaafd analyst, hij was ook een knap politiek strateeg. Hij erfde van zijn voorganger Vondeling een partij die behalve het intellectueel ook het electoraal kapitaal leek te hebben uitgeput. In de eerste vier jaar van zijn leiderschap wist hij - onder grote druk van Nieuw Links en Oud Rechts - met kunst en vliegwerk zijn partij overeind te houden. Een afscheiding van de rechtervleugel kon hij uiteindelijk niet voorkomen. Des te opmerkelijker was het dat de PvdA onder zijn leiding in dezelfde verkiezingen waarin de afgescheidenen als DS '70 een spectaculair debuut maakten (1971) toch als grootste uit de bus kwam, met zelfs een zetel winst ten opzichte van 1967. Het was de eerste van drie overwinningen op rij, waarbij de laatste - de beroemde 'Overwinningsnederlaag' van 1977 - hem zelfs qua zeteltal op gelijke hoogte bracht met de grote overwinningen van Drees in de jaren vijftig.
Dezelfde kwaliteiten die hem als politicus zo interessant en effectief maakten, maakten hem uiteindelijk minder geschikt als premier. Hij was te esoterisch, tezeer geinteresseerd in het debat, zelfs op kabinetsniveau. Zijn politieke voorstellen bleken in praktijk ook niet altijd even effectief. Het was Den Uyls politieke evenknie Frits Bolkestein die uiteindelijk de intellectuele erfenis van de socialistische voorman grotendeels zou ontmantelen. De sociaaleconomische erfenis zou ironisch genoeg deels ontmanteld worden door Den Uyls opvolger als PvdA-leider, Wim Kok. Dat neemt niet weg dat de geest van Den Uyl vijfentwintig jaar na zijn dood nog altijd zwaar tegen de hanenbalken van het Nederlandse politieke bestel hangt. Op tal van onderwerpen is de wetgevingspraktijk nauwelijks aan zijn inzichten voorbij geraakt (probeer in dit land maar eens te bezuinigen op het ontwikkelingssamenwerkingsbudget). Binnen de PvdA blijven zijn opvattingen daarnaast de betekenis van zwaartekracht houden. In zekere zin is een rehabilitatie als deze dus overbodig. Toch kan het geen kwaad om ook op deze plek het eens gezegd te hebben: die Joop den Uyl, dat was nog eens een tegenstander!