Toen ik in 1969 voor het eerst met mijn ouders in Italië kwam, verbaasde ik me al over de welvaart aldaar. Ik dacht in een arm land te komen, maar achter de rolluiken en de smalle steegjes ging een rijke wereld schuil. Niet zo rijk als bij ons (Nederland was in 1969 net als nu zo ongeveer het rijkste land van Europa), maar de mensen reden er niet op ezels en hadden alle soorten Fiat uit die tijd (de 128 was net uit), Alfa's, Lancia's en alle bekende Duitse en Franse merken. Ik moet er wel bij zeggen dat het Noord-Italië betrof, want wij hielden vakantie aan het Como-meer (in vakantiepark Sole Mio in Gera Lario: het bestaat nog steeds). Zelfs de Zwitserse postbus kwam daar op gezette tijden langs, dus de nette burgerbeschaving die door de regelmaat van de klok wordt geregeerd was nabij. Toch een geruststelling, want chaotisch vond ik dat Italië als keurig twaalfjarig jongetje wel. De slagerijen stonken er en op straat rook het naar eten. Later op de middelbare school hoorde ik pas dat Benito Mussolini, die in het naburige plaatsje Dongo in april 1945 samen met zijn maitresse Clara Petacci door partizanen was opgepakt, in Italië de treinen op tijd had laten rijden.
Al deze eerste indrukken gingen vorige week opnieuw door mij heen toen ik in Apulië was. Dat ligt in de hiel en hak van Italië en wordt tot de mezzogiorno gerekend. Armoe troef dus. Maar niet in de vier provincies (Bari, Brindisi, Taranto, Lecce) waar ik ben geweest. Het vliegveld in Bari was modern, en de (witte) stadjes met de voor de regio kenmerkende trulli bleken groter, levendiger en welvarender dan ik had gedacht. Vooral het verkeer was erg druk. Italianen pakken voor alles de auto, lopen doen ze alleen wanneer er 's avonds met een ijsje geflaneerd moet worden. Het binnenland rond het schitterende stadje Ostuni waar wij verblijf hielden stond vol met villa's in de olijfboomgaarden. Ook plaatsen als Cisternino, Locorotondo en Martina Franca wekten de indruk dat daar het leven goed was. Van de veelbesproken crisis van Zuid-Europa was hier niks te merken. Die zal er heus wel zijn, want Italianen zijn meesters in de schone schijn, maar om die op te kunnen houden moet je wel de middelen hebben. Het Italiaanse leven ligt in Apulië ingebed in een eigen ritme, waarbij de treinen misschien niet op tijd rijden, maar wel een voor buitenstaanders ondoorgrondelijk tijdplan aanhouden.
Die onverstoorbaarheid, een diep conservatieve eigenschap, is tegelijk de kracht en de zwakte van de mezzogiorno en alles wat zuidelijk is. Zuid-Italië is afhankelijk van Noord-Italië, weet dat ook, en gedraagt zich ernaar. De mensen laten zich niet gekmaken door de eisen van buitenaf, en geven blijk van een totale onverschilligheid waar je als noorderling soms helemaal gek van wordt. Hoewel Apulië niet arm is, zou het een stuk rijker kunnen zijn als het meer aandacht zou hebben voor de wensen van de toerist. Een barokstad als Lecce, volgens de reisboekjes de parel van de regio en 'het Florence van Zuid-Italië', bezoek je niet eventjes, daar moet je heel veel voor doen. In ons geval gauw een autoreis van anderhalf uur. Maar als je daar dan in de bloedhitte rond het middaguur aankomt (eerder lukt gewoon niet), gaat alles dicht. Ook de winkels waar je misschien wat zou willen kopen. De mensen gaan dan rusten, dus ook het personeel van de talrijke kerken, musea en andere monumenten waarover de stad beschikt. Hoewel het toch een kleine moeite is, en heel veel verkoeling brengt, om die open te houden.
Maar zo zit Zuid-Italië niet in elkaar. Waar Ascoli Piceno, een prachtstad in de noordelijker gelegen Marche, zijn cultuurschatten tijdens de middaguren openhoudt, volharden ze in Lecce aan hun oude gewoonten. Misschien ook vanwege een links stadsbestuur, want waar veel Italiaanse binnensteden in de rest van het land zijn opgeknapt en gerestaureerd, zijn die werkzaamheden in Lecce nog gaande en zien veel delen er nog uit zoals ik me Italië herinner uit de jaren zeventig: grauw en vervallen, met veel graffiti en linkse leuzen (tegen Israël en voor de Palestijnen, die 'bevrijd' moeten worden). Lecce is een universiteitsstad, met communistische activisten, die op straat tijdens de vijfurige middagpauze pamfletten uitdeelden. Dat enthousiasme is er dan weer wel. Wie denkt dat Italianen lui zijn, heeft het mis. Er is veel inventiviteit en bedrijvigheid, maar niet altijd voor de juiste dingen. En er is natuurlijk ambtenarij, wat met talloze ondoorgrondelijke regeltjes voor oponthoud en vertraging zorgt, maar ook voor werkgelegenheid en - opnieuw - een geheel eigen ritme.
Waar ik als twaalfjarige jongetje uit het rijke Noord-Europa Italië voor een arm en chaotisch aanzag, ben ik in al die jaren dat ik sindsdien in Italië ben geweest tot de conclusie gekomen dat al die ambtenarij en al die onverbiddelijke middagpauzes het land bijeenhouden. Alles in Italië is strikt gereguleerd en verkaveld, tot het strandleven aan toe. Zonder die lunchpauzes, die bureaucratie, die wegen vol rondrazend verkeer (op de weg hebben Italianen haast en moet er altijd worden ingehaald, ook als het niet kan), die rolluiken in de binnensteden, en die kerken die ook op onaangekondigde tijden open en dicht kunnen zijn, verliest het Italiaanse leven zijn structuur. Dat Mussolini de treinen op tijd liet rijden, was misschien toch niet zo'n historische prestatie als vaak wordt gezegd. Want ook in Italië regeert de klok, al loopt die anders dan in Zwitserland of bij ons. En ondertussen moderniseert ook Zuid-Italië op een eigen, onnavolgbare manier.
Buitenstaanders hebben daar geen enkele invloed op. Elke druk van buitenaf om Italianen tot snelheid en hervormen te prikkelen werkt averechts. Al die opgeheven vingertjes wekken irritatie en worden compleet genegeerd. U heeft maar te wachten. Wel mogen noorderlingen de rekening betalen, want keurig betalen moet je daar natuurlijk wel. En na zo'n paar dagen Zuid-Italië heb ik daar vrede mee. Want zo was het sinds de verschuiving van het economische zwaartepunt tijdens de zestiende eeuw van de Middellandse Zee naar de landen aan de Noordzee, zo was het sinds de eenwording van Italië in de negentiende eeuw, zo was het in het fascistische Italië van Mussolini, zo was het in 1969, en zo is het nu nog steeds. Het zou mooi zijn voor Europa als dit nog tijden zo door kan gaan. Het zou betekenen dat wij keihard in deeltijd werkende noorderlingen over een halve eeuw nog steeds stinkend rijk zijn en de op halve kracht werkende zuiderlingen 'arm'. Dit moet wel een economisch wonder zijn met de zegen van Onze Lieve Heer.