De Euro voorbij
Alle goede bedoelingen ten spijt staat de euro op het punt ten onder te gaan. In 1992 werd in Maastricht besloten de euro in te voeren en op 1 januari 2002 werd de euro werkelijkheid in 12 landen van de Europese Unie, alsmede in Monaco, San Marino en Vaticaanstad, tijdens de grootste monetaire omwisselingsoperatie aller tijden. Op 1 januari 2007 werd de euro ook in Slovenië het wettig betaalmiddel; op 1 januari 2008 volgden Cyprus en Malta, op 1 januari 2009 Slowakije en op 1 januari 2011 Estland. Indertijd werd verwacht dat uiteindelijk bijna alle EU-landen de euro zouden invoeren. Denemarken, Verenigd Koninkrijk en Zweden verkozen bij de invoering hun bestaande munteenheid boven de euro; Zweden is wel verplicht de euro in te voeren. Denemarken en het VK hebben een opt-out bedongen.
De euro was vooral een politiek project deels ingegeven door politiek opportunisme, deels ook door idealisme. De realisten die betoogden dat een monetaire unie tussen landen met sterk uiteenlopende economieën een onberaden en gevaarlijk experiment was, werden misschien gehoord, maar geluisterd werd er nauwelijks. Het toen heersende optimisme en idealisme waren overigens wel begrijpelijk. De Europese geschiedenis over de afgelopen eeuwen stemt niet tot vrolijkheid. Een Europa dat niet alleen vergaande economische samenwerking nastreeft, maar waar ook een politieke unie op termijn als wenkend perspectief werd voorgesteld, was dus voor velen uitermate verleidelijk. Toch waren er al vanaf het begin monetaire en politieke beren van aanzienlijk gewicht op de weg.
De Europese grootmachten Engeland, Frankrijk en Duitsland vertoonden en vertonen enorme economische en culturele verschillen. Engeland als Atlantische grootmacht had sterke banden met Noord-Amerika en bezat wereldwijd grote politieke invloed. Economisch had de Tweede Wereldoorlog er echter zijn sporen nagelaten. De eerste klap voor de zelfs nog niet ingevoerde euro was dat het Verenigd Koninkrijk verkoos om er buiten te blijven. Achteraf een verstandige beslissing. Duitsland als verliezer van de oorlog was niettemin uitgegroeid tot een economische wereldmacht, maar vertoonde grote aarzeling die economische macht daadwerkelijk te vertalen naar navenante politieke invloed. Frankrijk met zijn zelfgekozen traditie van grandeur was maar al te bereid zo mogelijk een politieke wereldrol te spelen, ook al bood de economische situatie van het land daar nauwelijks aanleiding voor.
Niet alleen op politiek gebied, maar ook op monetair gebied waren de verschillen enorm. Duitsland met zijn geschiedenis van oorlogsleed en hyperinflatie was en is nog steeds panisch als het om monetair beleid gaat dat vooral door politici wordt bestierd. Frankrijk daarentegen wil niets liever dan politieke controle over de Europese Centrale Bank (ECB). Bij elke nieuwe benoeming van een president van de ECB speelden deze overwegingen altijd expliciet of impliciet mee. Na de Nederlander Duisenberg en de Fransman Trichet die economische motieven voorrang gaven boven politieke, is met de benoeming van de Italiaan Mario Draghi eind 2011 een nieuwe en naar mijn mening heilloze weg ingeslagen. Sindsdien is monetaire economie helaas ondergeschikt aan de politiek geworden. Zo wordt momenteel door het beleid van de ECB de rente kunstmatig historisch laag gehouden. Dat deze lage rente dramatisch is voor de Nederlandse pensioenfondsen die hun buffers hebben zien verdampen en te vaak pensioenen voor jongeren en ouderen moeten korten, wordt door de politiek maar liever onvermeld gelaten. Het is echter wel een onmiddellijk gevolg van dit bewust gekozen beleid.
Merkwaardig genoeg moet geconstateerd worden dat we met de euro inmiddels het kantelpunt gepasseerd zijn. Waar gehoopt werd dat de fundamentele verschillen tussen in elk geval Frankrijk en Duitsland langzaam maar zeker vereffend zouden kunnen worden door de gemeenschappelijke munt en aantrekkelijke toekomstperspectieven, moet nu vastgesteld worden dat de euro in tegendeel is verworden tot de belangrijkste splijtzwam in Europa. De wijze waarop door politici en burgers in beide landen over elkaar gesproken wordt, doen denken aan een verleden dat we hoopten definitief achter ons gelaten te hebben. De emotieloze egoïstische berekenende Duitsers versus de flierefluitende luie Fransen van het goede leven, we kunnen het weer in verschillende toonaarden langs zien komen, zelfs op regeringsniveau. Dat die ontwikkeling buitengewoon gevaarlijk is, hoeft geen betoog.
Hoe heeft het zover kunnen komen? Het fundamentele probleem is dat gekozen is voor één enkele munt in de Eurozone onder het motto one size fits all. Deze illusie, want dat is het natuurlijk gebleken te zijn, is in letterlijk alle opzichten een kostbare misrekening geweest. Doordat de economieën van landen in de Eurozone niet convergeerden, maar juist verder divergeerden, ontstonden er grote onevenwichtigheden tussen met name Noord- en Zuid-Europa. Vooral voor landen in Zuid-Europa waren de gevolgen desastreus. Hoewel de economische situatie niet in al die landen hetzelfde is, zijn de overeenkomsten toch belangrijker dan de verschillen. In landen als Griekenland en Spanje is al jarenlang sprake van een recessie, met de werkloosheid op een niveau van zon 25 %. De jeugdwerkloosheid heeft zelfs het dramatische niveau van 50 % overstegen. Duidelijk is dat een draconisch bezuinigingsbeleid de problemen daar niet oplost maar verergert. Alleen een aanzienlijke overdracht van financiële middelen over een lange reeks van jaren van Noord- naar Zuid-Europa kan in het kader van de tot dusver beleden Europese politiek soelaas bieden. Ook landen als Portugal, Cyprus, Slovenië en in feite ook Frankrijk kunnen welbeschouwd het hoofd economisch niet meer boven water houden. In diverse landen komen ook de spoken uit een pikzwart verleden weer tot leven. De bruingetinte politieke beweging Gouden Dageraad in Griekenland is een zorgwekkende illustratie. Vanuit het technocratische Brussel gaat de discussie vooral over het al dan niet handhaven van de illusoire begrotingsnorm van 3%. Steeds weer blijkt dat steeds minder landen in staat zijn aan deze norm te voldoen, steeds meer landen krijgen respijt, maar wel onder voorwaarden die toenemend onrealistisch en bizar zijn. Hoe nu verder?
In de landen van Noord-Europa die relatief wat beter af zijn, groeit de weerstand tegen het huidige beleid vanuit Brussel. Met name in Duitsland dat tegen wil en dank tot financieel plechtanker van Europa is uitgegroeid, is er een levendige discussie aan de gang over de toekomst van de euro. De nieuwe politieke partij Alternative für Deutschland die geleid wordt door economen van naam heeft in feite al afscheid van de euro genomen. Voor Angela Merkel zal met de komende verkiezingen in Duitsland in het najaar de druk alleen maar toenemen. In Frankrijk is het politieke en economische beleid van François Hollande voornamelijk machteloos en contraproductief. Met hoeft geen ziener te zijn om te concluderen dat de kloof tussen de beide Europese hoofdmachten alleen maar verder zal groeien. In Nederland verslechtert de situatie zienderogen. Wereldwijd doet Europa het slechter dan andere economische mondiale blokken, en binnen Europa behoort Nederland steeds meer tot de achterblijvers. Mark Rutte kan er nog steeds uitgebreid om lachen, maar hij behoort wel tot een snel krimpend contingent van schateraars. De misère in de Europese Interne Markt en het bezuinigingsbeleid van de afgelopen paar jaar heeft de economie in een recessie geduwd, met als gevolg een razendsnel oplopende werkloosheid. Verder bezuinigen in een tijd van recessie is te vergelijken met het tegen de Alpe dHuez opfietsen zonder adequate training en geschikte derailleur. Dat gaat niet werken. Maar wellicht het grootste probleem waar we in Nederland mee kampen is dat we illusies verkiezen boven werkelijkheden. Wat is er in Nederland aan de hand?
Om te beginnen is Jeroen Dijsselbloem, Nederlands Minister van Financiën, ook voorzitter geworden van de Eurogroep. Dat was een verkeerde beslissing. Een voorzitter dient het vermogen te hebben om standpunten te verdedigen die door een meerderheid van landen gedragen worden. Dat kan heel gemakkelijk in strijd zijn met de belangen van Nederland, dat immers economisch binnen Europa niet een gemiddelde positie inneemt. Desgevraagd heeft onze minister weliswaar in de Eerste Kamer verklaard dat er nooit licht zal zitten tussen wat hij zegt als minister en als voorzitter van de Eurogroep, maar inmiddels groeit de kritiek op Dijsselbloem met name in Zuid-Europa. Inmiddels heeft Nederland wel zon 150 miljard euro op kosten van de belastingbetaler bijgedragen aan allerlei Europese garantieregelingen. Hoe omvangrijk de risicos op grote verliezen zijn, ook bij nadrukkelijke navraag in de volksvertegenwoordiging krijg je geen antwoorden. Wel heeft de Rekenkamer onlangs in een spraakmakend rapport geconstateerd dat controle op de besteding van deze gelden volstrekt onvoldoende is. Waar democratische controle op de oprispingen van ECB en Brussel een treurige fictie is, is voor de Nederlandse belastingbetaler vooral de rol van gekke Henkie weggelegd.
Intussen rijst de economische ellende in ons land de pan uit. De werkloosheid in Nederland heeft een ongekend hoog niveau bereikt, de recessie duurt voort, en het begrotingstekort wil maar niet genoeg slinken. Olli Rehn, de niet gekozen Eurocommissaris heeft het hoogste woord over hoe Nederland nu weer 6 miljard extra moet bezuinigen en tegelijk de economie moet stimuleren. Dat Nederland ook in 2014 de 3% norm niet zal halen, is een voorspelling die ik hierbij alvast maar op papier zet. Maar Mark Rutte? Hij blijft lachen!
Dat de euro in zijn huidige vorm niet te handhaven is, lijkt een conclusie die in de afgelopen maanden onontkoombaar is geworden. Omdat de euro van bindmiddel tot splijtzwam is geworden, heeft de euro zijn houdbaarheidsdatum inmiddels overschreden. Dat zonder een vorm van devaluatie diverse landen economisch niet kunnen overleven, is voor steeds meer mensen in ons land duidelijk. Het lijkt dan ook de hoogste tijd om na te denken over een toekomst zonder euro. In elk geval zijn er diverse scenarios (The Matheo Solution, een aparte munt voor Noord-Europa, etc.) in omloop die op realistische wijze ons op termijn en zeker ook niet kosteloos uit de huidige malaise kunnen bevrijden.
In Nederland zijn de media en de politiek zo ver nog niet. De media of althans hun redacties zijn uitermate terughoudend om kritiek op het huidige economische beleid in ons land en in Europa te publiceren. Wie op de hoogte wil zijn moet Duitse kranten lezen. De Nederlandse politiek leeft nog steeds in een fase van ontkenning. Partijen als D66, CDA, GL, PvdA, en zelfs VVD zijn op het gebied van de monetaire economie blind en eurokritiekloos. Erger nog, toen ik in de Commissie Financiën van de Eerste Kamer voorstelde een expertmeeting te organiseren waarbij diverse scenarios om de eurocrisis aan te pakken de revue zouden kunnen passeren, werd na aanvankelijke bijna commissiebrede instemming het initiatief toch maar onder tafel gewerkt. Waarom? De geachte afgevaardigden van met name de coalitiepartijen (maar zij niet alleen) bleken bij nader inzien van mening dat zelfs het spreken over alternatieve scenarios een diskwalificatie van het huidige regeringsbeleid impliceerde. Met zulke slechts door partijpolitieke belangen ingegeven ideologie die de feiten negeert kan alleen de wal het schip nog keren.
Kees de Lange, Onafhankelijke Senaatsfractie