Hier deel drie over de EU-energie politiek. Deel 1 en deel 2 vindt u hier en hier. Waarom Duitsland als grootste voorbeeld? Omdat daar de Energiewende, de duurzame stroom omslag, het verst gevorderd is en dus een goed toekomstbeeld biedt.
In het Duitse 'energiewende landschap' zien we de verdeling tussen de diverse soorten alternatieve energiebronnen die CO2 vrij zijn. Wat opvalt is het percentage biomassa daarbij: een kwart van alle alternatieven. Biomassa gebruiken voor energieopwekking veroorzaakt meer CO2 uitstoot dan gascentrales, maar deze CO2 wordt door Brussel niet meegeteld want door latere nieuwe bosaanplant, die CO2 nodig heeft om te groeien, wordt deze uitstoot gecorrigeerd. Dat is een redenering waarin wel het een en ander tegenin te brengen valt.
Dit keer wat meer over de kosten van die energieomwenteling. Dat zal wellicht een beetje moeilijk te verteren kost zijn, maar het is dan ook niet eenvoudig. Het is onmogelijk het onderwerp uitputtend te behandelen anders dan in trilogievorm. Als inleiding: hoe steekt die stroomprijs die de consument moet betalen nu in elkaar.
Dit zijn de componenten van de prijs die de consument uiteindelijk betaalt voor zijn electriciteit. Het zijn de taxes, levies die de rekening voor de gebruiker zo hoog doen oplopen.
De energiekosten zijn dus 24,1% van de rekening, de netwerkkosten 20,6%, de kosten van transport 10,7% de overige 44,6% zijn belastingen en heffingen. De 6,4 % is de EEG heffing, van waaruit de subsidies voor duurzame stroom worden betaald, zie de volgende grafiek.
Hier wordt de EEG heffing (heffing op het electriciteitsgebruik door particulieren en niet-energie intensieve bedrijven) en de besteding ervan getoond. Oplopend van 0,19 cent tot 6,24 cent per Kwu op te brengen door de eindgebruikers. In 2014 bedragen de kosten, dat wil zeggen de uitgekeerde subsidies 23 miljard euro. Energie intensieve bedrijven zijn ervan vrijgesteld. In de andere landen gebeurt hetzelfde onder andere namen. Om te beginnen wat vreemdsoortige losse feiten. In het VK heeft het National Grid in 2011 en 2012 een bedrag van 324 miljoen pond uitbetaald aan windparken om niet te leveren, de zogenaamde constraint payment. Hieronder voor Zuid-Engeland de grafiek voor één bepaalde dag.
De oorzaak is te vinden in de onregelmatige electriciteits opwekkers: wind en zon. Bij klassieke centrales kon de levering vloeiend aangepast worden aan de vraag, maar zon noch wind laten zich aanpassen. Bij te veel aanbod en/of te weinig vraag naar electriciteit is het gemakkelijker de met veel subsidie gebouwde windfarms stil te leggen en hen dan te betalen voor de niet geleverde stroom, naar ik hoor op basis van de nominale capaciteit, die altijd veel hoger ligt dan de reële, die slechts 25% à 30% (voor de in zee gebouwde) bedraagt van de nominale. Duitsland dumpt dan liever de overtollige stroom tegen dumpprijzen naar omliggende landen. Brussel geeft de hoofdlijnen aan, de lidstaten geven er hun eigen invulling aan. Contracten met een looptijd van 15 tot 25 jaar met de bouwers en exploitanten van windparken garanderen voor hen een vaste afname tegen vastgestelde prijzen.
Een ander gegeven is dat de "traditionele" centrales, die als backup moeten dienen voor te weinig of geen wind en of te weinig zon of geen zon periodes uiteraard alleen in die periodes rendabel kunnen werken. De rest van de tijd werken ze met verlies en dat moet gecompenseerd worden omdat men ze niet kan uitschakelen. Ze zijn immers onmisbaar in die wind en zonloze periodes, dus moeten ze zo goedkoop mogelijk gestookt worden, met in Duitsland bruinkool of steenkool die de goedkoopste brandstof zijn en verder moeten ze in stand gehouden worden door subsidies. Ze kunnen niet tegen de wind en zonnecentrales concurreren, die ook gesubsidieerd worden om 'concurrerend' te zijn. Zogenaamd concurrerend, want die wind- en zonnecentrales hebben op de energie beurs voorrang; men kan als energiebedrijf slechts traditionele stroom kopen op die beurs als er geen alternatieve stroom meer te koop is. Men koopt de restjes dus. De prijs per Kwu ligt dan tussen de 4 en 5 cent.
De door wind en zonnecentrales opgewekte electriciteit moet op zijn beurt worden gesubsidieerd omdat de productiekosten zonder subsidie ver boven de marktprijs voor energie uitkomen en dus het verschil tussen echte kostprijs (meer dan 10 cent per Kwu) en marktprijs wordt bijgepast.
Er moet echter altijd voldoende levering zijn om de pieken op te vangen, men kan dus niet zomaar oude centrales gaan sluiten. Maar er is evenmin financiële interesse om traditionele centrales te vervangen als hun levensduur voorbij is, want ze zullen nooit rendabel zijn, maar blijven dus wel altijd nodig. Beide vormen van energieopwekking moeten dus gesubsidieerd worden. Een volgende merkwaardig feit is de pacht voor de grond waarop windturbines worden gebouwd. Pachtprijzen met een looptijd van vijftien jaar van tussen de 35.000 en 50.000 euro per molen zijn heel gewoon. Ze dragen natuurlijk wel bij tot de stroomkosten.
Zonne-energie, ook door particulieren, is gestimuleerd door aanlegsubsidie en FID-vergoeding (Feed In Tariff), de vergoeding per KwU teruggeleverd aan het electriciteitsnet, die exploitatie met een flinke winst mogelijk maakte. Ook dat maakt een bloeiperiode door. In het Verenigd Koninkrijk nam de zonnepanelen capaciteit in één jaar tijd toe van 2,7 Gw tot 4,7 Gw. In Duitsland werd op een zonnige junidag dit jaar de helf van de benodigde stroom door zonnepanelen geleverd. Er is een ware wildgroei onstaan.
Alom heerst echter ongerustheid over de niet te stuiten kostenlawine, die door subsidiering links en rechts wordt veroorzaakt en volkomen uit de hand is gelopen, waardoor de eindprijs voor particulieren en bedrijven steeds verder oploopt, want de subsidies komen niet voor rekening van de staat maar via energieheffingen voor het grootste deel op het bordje van de consument. Geen ongewoon verschijnsel overigens in de EU.
In het VK heeft het Business for Britain instituut berekend, dat het Emission Trading Scheme (Cap and Trade), de EU heffing voor duurzaame stroom, het subsidiesysteem voor windfarms en nog wat andere groene heffingen, al 9% van de energiekosten voor het bedrijfsleven uitmaken en tegen 2030 tot wel 16% stijgen. Emigratie van energie-intensieve bedrijven met een enorm verlies van arbeidsplaatsen zal het voorspelbare logische gevolg zijn.
De EU commissie zelf geeft aan dat de retailprijzen voor particulieren tussen 2008 en 2012 (hoewel het rapport dateert van 2014) met meer dan 4% per jaar gestegen zijn, 16% totaal dus en voor de industrie met ongeveer 3,5% per jaar terwijl de energiebeursprijzen juist veel lager zijn geworden, zie de grafiek.
Terwijl de verbruikersprijzen voor electriciteit de pan uitrijzen is de electriciteit zelf steeds goedkoper geworden. De grafiek hierboven toont het prijsverloop op de energiebeurs waar de electriciteitsbedrijven verplicht hun stroom moeten inkopen. De prijs weerspiegelt het aanbod. Duurzame electriciteit is door de massieve subsidiëring en FIT zo lucratief geworden dat er nu een overaanbod is op de beurs, dat de prijs daardoor steeds verder omlaag drukt. Helaas voor de eindgebruiker worden nu al die subsidies weer bij die lage beursprijs opgeteld. Het is een schimmig spel van geven en nemen.
Omdat de kosten van de diverse soorten subsidiering niet meer op te brengen waren is Spanje begonnen met het verlagen van de teruglever premie (FIT) en gaat nu zelfs het gebruik van eigen opgewekte energie belasten, de zogenaamde suntax. Deze subsidieverlaging en suntax brengen veel particulieren en groepen particulieren die gezamenlijk een zonnepark -met van de bank geleend geld- hebben gefinancierd in de problemen. Gevolg: faillissementen en rechtszaken tegen de staat.
In Duitsland staat ook zo'n suntax op stapel, want Duitsland is door de energiewende met de subsidiëring van zon- en windcentrales en EEG subsidiering voor terugelevering (FIT), én het tezelfdertijd sluiten van de helft van de kerncentrales, in grote problemen gekomen. Het Duitse FIT programma heeft de staat al 412 miljard dollar gekost en bij onveranderd beleid zou dat in 2022 tot 884 miljard dollar zijn opgelopen. Voor de Duitse economie heeft de hoge energieprijs flinke export problemen veroorzaakt voor de energie-intensieve bedrijven. Voor de particuliere huishoudens werd de electriciteitsprijs meer dan verdubbeld hetgeen tot energie armoede en koopkrachtverlies leidde. De nieuwe EEG subsidieregels worden dus in 2014 flink naar beneden afgeroomd.
Kortom, economisch en organisatorisch gezien is de energievoorziening in de EU een onbetaalbare zaak aan het worden. De concurrentiepositie van energie-intensieve bedrijven loopt zo'n groot gevaar, dat ze in Duitsland vrijgesteld zijn van de EEG (duurzame stroom heffing) heffing na een overeenkomst met Brussel (toestemming was nodig, want dit kan gezien worden als ongeoorloofde staatssubsidie). Die EEG heffing compenseert de FIT subsidies in Duitsland. De particulier betaalt dus een groot deel van de subsidies voor die bedrijven.
In Nederland zijn overeenkostige subsidies. In 2017 zal naar verluidt een einde gekomen zijn aan de FIT en andere subsidieregelingen. Een schrale troost want de contracten met de grote wind- en zonneparken, waarin een vastgesteld levertarief per Gw is vastgelegd, hebben een looptijd van zo'n 15 tot 25 jaar. Hoe de EU haar ambitieuze duurzaamheidsideaal wil verwezenlijken in een EU, die zoniet in een constante recessie verkeert, dan toch zeker wel langdurig nauwelijks reële groei kent, en bovendien in een handelsoorlog met Rusland is geraakt, is een raadsel. Maar zo onderhand is vrijwel alles in de EU en Eurozone een raadsel. Het gebouw groeit maar door terwijl de fundamenten wegrotten. Hieronder nog ter herinnering wat de EU in petto heeft.
De -nog te verwezenlijken- ambities van de EU op energiegebied tot 2030....