EenVandaag doet alsof het slecht is gesteld met de maakindustrie in Nederland. Dat valt wel mee.
Weekblad Elsevier nam vorig jaar de Nederlandse maakindustrie onder de loep (2 juni 2012) en kwam tot de conclusie dat het zo slecht niet gaat. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bleek dat de industrie in 2010 nog goed was voor 12,3 procent van het bruto binnenlands product. Er werd in de sector ruim 65 miljard euro verdiend.
Daarbij ging het niet alleen om het fabriceren van bouten, moeren, staalplaten en machines. "Voedingsfabrikanten als Unilever en FrieslandCampina vallen er ook onder, net als chemiebedrijven als Shell, AkozNobel en DSM. Het gaat niet alleen om eindproducten." Nederlandse industriebedrijven deden het ook goed uit als toeleveranciers. "Bijvoorbeeld voor de auto- en vliegindustrie en fabrikanten van smartphones."
De vermeende teloorgang van de Nederlandse industrie is relatief. In 2000 was de sector nog goed voor 14,6 procent van het BBP, maar de schijnbare daling kwam vooral doordat het aandeel van de publieke sector sindsdien is gestegen. De overheid was in 2010 goed voor 22,3 procent van de economie. De stijging zit 'm vooral in de zorg. Als je kijkt naar hoeveel de industrie per hoofd van de bevolking produceert, komt een gunstiger beeld naar voren. In 2010 was dat 4.300 euro. Daarmee doet Nederland het in Europa gemiddeld. Kijk je naar de waardeontwikkeling van de industrieproductie, dan doet Nederland het zelfs beter dan veel van onze buurlanden, met uitzondering van Duitsland. Dat betekent dat de Nederlandse industrie steeds efficiënter werkt, een zeer positieve ontwikkeling.