De Nederlandse Parlementaire democratie was altijd al een indirecte democratie en zodoende een stuk minder democratisch dan een meer directe democratie als bijvoorbeeld die van de Zwitsers met hun bindende referenda. Toch werkte onze indirecte democratie redelijk goed voor vele decennia. Dit kwam voornamelijk omdat de partij waar je op stemde een bepaalde politiek-filosofische denkrichting aanhing. Was je het met deze denkrichting eens, dan kon je daar zonder veel twijfel gerust op stemmen.
Zelfs na de ontzuiling hield deze scheiding van politieke stromingen nog redelijk lang aan. Echter, in de jaren negentig begon er een sterke kentering te komen waardoor partijen hun ideologische veren moesten afgooien. Dit resulteerde in de paarse kabinetten en in het Poldermodel. Het Poldermodel kwam steeds meer als een Nederlands ideaalbeeld naar voren, en wie niet mee wilde Polderen werd al snel als een onprofessionele lastpak gezien. Bij politici ging het idee leven dat niet het voor je principes opkomen een nastrevend doel was, maar meer het kunnen vormen van compromissen.
Nu is er in een land met een meerpartijen systeem niets mis met compromissen sluiten, maar wel als er niet langer bepaalde principiële standpunten bij een partij aanwezig zijn waar men niet aan wil tornen. In de jaren na het loslaten van de ideologische veren, begonnen de gevestigde partijen steeds verder naar elkaar toe te groeien. De verschillen werden steeds kleiner en waar dit bestond betrof het meestal onderwerpen die van ondergeschikt belang waren voor de maatschappij in haar geheel. De grote vraagstukken over waar we al dan niet naar toe zouden moeten als samenleving werden zoveel mogelijk gemeden.
Zo verwerd de VVD van ooit een liberale partij, een partij die vrolijk nivelleert, terwijl de Democraten 66 tegen elke vorm van referendum over de EU zijn over en de PvdA op haar beurt haar volledige achterban heeft vervangen voor een nieuwe, voornamelijk bestaande uit immigranten. Dit terwijl het CDA al helemaal geen principiële richtlijn meer heeft, omdat men modern en multicultureel wil zijn en daardoor haar Christelijke identiteit feitelijk heeft opgeofferd.
Het steeds verder naar elkaar toegroeien van en daardoor steeds minder verschillen tussen de partijen onderling, deed de democratie geen goed. De keuze voor de kiezer werd hiermee ernstig beperkt zo niet een totale farce. Steeds meer mensen doorzagen dit en wendden zich van de politiek af. De opkomstpercentages voor verkiezingen werden steeds lager en de kloof tussen politiek en burger nam toe. Deze eenheidsworst aan politieke stroming zorgde ervoor dat als er eenmaal een pad was ingeslagen men dit tot in den treuren bleef bewandelen omdat er geen echt andersdenkende politiek-filosofische stroming meer een kans kreeg. De vier partijen (VVD-PVDA-D66-CDA) waren zo met elkaar vervlochten geraakt dat na iedere verkiezing er ongeveer weer hetzelfde beleid werd uitgevoerd. Want welke van de vier men ook koos, men koos feitelijk 1 en dezelfde partij onder verschillende benaming, en een andere voorman/vrouw. Door dit conformisme en gebrek aan andersdenkende invloeden bleef men stug doorgaan op een eenmaal ingeslagen weg.
Toen eenmaal was bedacht dat Nederland na de EEG ook volledig in de EU moest opgaan was er nauwelijks serieuze politieke discussie of dit wel een goed idee was. Hetzelfde gold later voor de euro en vandaag de dag met de ophanden zijnde bankenunie. Maar ook de politiek mbt de massa-immigratie uit voornamelijk Islamitische landen kon in de ogen van de vier partijen nooit fout zijn. Dit was ooit zo door hen besloten was en heroverweging was ondenkbaar.
Dat hier wel degelijk vragen bij gesteld konden worden bleek bij de opkomst van Pim Fortuyn. Deze charismatische man verwoordde wat veel mensen reeds dachten en zelf hadden ervaren. De reactie van de gevestigd politiek was niet een goed functioneerde democratie waardig. Fortuyn werd verketterd en gedemoniseerd. In een goed functionerende democratie waren zijn ideeën niet als bedreigend ervaren maar als een toevoeging aan de politieke stromingen. Als zuiverende wind die de regering weer kon corrigeren, daar waar de politiek te ver van de bevolking af was komen te staan. Na de dramatische moord op Fortuyn was er weliswaar een zeer kortstondig kabinet met LPF inbreng maar zonder zijn leiding was dit gedoemd te mislukken.
Na dit kabinet was het weer terug bij af voor de gevestigde vier. Men bouwde vrolijk verder aan de door de bevolking ongewilde EU-Superstaat en men hief grenzen op alsof het om een formaliteit ging. Elke poging sindsdien van een nieuwe politieke partij om door deze politieke barrière heen te breken zijn tot dusver mislukt. Dit heeft erin geresulteerd dat we heden ten dagen eigenlijk geregeerd worden door 1 grote Superpartij die vier afdelingen kent (VVD-D66-CDA-PvdA).
In zekere zin is het een eenpartijstelsel met wat andere partijtjes als opvulling voor het democratisch aanzien. Willen wij onze democratie weer functioneel en dienstbaar naar de burger maken, dan zullen we deze superpartij eens massaal links moeten laten liggen bij de volgende verkiezingen. Alleen dan zal de burger weer daadwerkelijk invloed hebben op het gemaakte beleid en maken we een begin aan het herstel van onze democratie.
Boy van Meetelen is bestuurslid van Artikel50 en tevens de nummer 9 op de kandidatenlijst voor de EP verkiezingen voor deze partij.