In de Volkskrant staat vandaag een stuk over de effecten van quota voor het aantal vrouwelijke topvrouwen die de Noorse overheid oplegde. In Noorwegen moet 40 procent van het bestuur van beursgenoteerde ondernemingen bestaan uit vrouwen. Een bedrijf wordt ontbonden, als niet aan het quotum wordt voldaan. Dit was ook wat Mariëtte Hamer van de
Partij van de Achterstand het liefst had gezien. Geluk bij een ongeluk: daarmee ging de Kamer vorig jaar niet akkoord,
wel met een streefcijfers van dertig procent vrouwen in de top. Noors onderzoek laat zien, dat we er niets aan zullen hebben.
Als in Nederland een feminist begint over hoe geweldig tot de nok toe met vrouwen gevulde boardrooms zouden zijn, wijzen ze vaak naar Scandinavië. In Noorwegen en Zweden lopen ze iets op ons voor is de backlash eerder ingezet en het succes zou daar al merkbaar zijn. De positieve effecten zijn echter nauwelijks meetbaar, terwijl de prijs van haast totalitaire staatsbemoeienis torenhoog is. Als vrouwen eenmaal aan de top zitten, opteren ze er zelf voor een - meer passief - commissariaat te bekleden, dan C.E.O. te worden. Mannen nemen dus nog steeds de besluiten.
De conclusie die geschifte feministen trekken, is dat mannen nog harder hebben geprobeerd vrouwen te discrimineren. In werkelijkheid lijkt het erop dat vrouwen zich helemaal niet zo nodig naar de top van een bedrijf wil werken. Vooral niet in Nederland; bijna nergens werken
zo veel vrouwen parttime. En dat is hun goed recht. Er is bovendien geen enkel bewijs dat het gehate
old boys network vrouwencarrières bewust tegenwerkt. Zowat alles is geprobeerd om vrouwen aan de top te krijgen, als een quotum je laatste strohalm is, is het tijd je af te vragen of je idealen wel gedeeld worden.
Ondertussen worden mannen, met wettelijke toestemming, vrolijk gediscrimineerd. Dat hebben ze in de Verenigde Staten toch beter voor elkaar: daar besloot het Hooggerechthof in 2003 dat sekse-afhankelijke quota in strijd zijn met de grondwet.