De vlaktaks, zaligmakend of toch niet?

Geen categorie02 jun 2014, 13:59
In de politieke voorstellen van het duo Bontes en Van Klaveren (ex PVV) zag ik de vlaktax voorbij komen, een gelijk belastingtarief voor iedereen. De heren stellen een vlaktaks voor van 22%.
De vlaktaks ('flattax' in het Engels) is wel vaker onderwerp van gesprek onder economen en politici. De VVD is er al langer voorstander van, omdat dit de economische groei zou aanmoedigen en werken zou belonen.
In 2005 pleitte de  Raad van Economisch Adviseurs (REA) al voor de invoering van een vlaktaks (van  40%) in een advies aan de Tweede Kamer. De REA bestond toen uit vijf gerenommeerde economen: Buiter, Eijffinger, Koedijk, Teulings en Van Witteloostuijn. Onlangs heeft Prof. Dr. Sylvester Eijffinger zich wederom uitgesproken voor de vlaktaks, in zijn publieke oproep om de werkende (en volgens Eijffinger muitende)  middenklasse in Nederland tegemoet te komen.
In grote lijnen heb je de voorstanders van een progressief belastingstelsel (“de sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen”) versus de aanhangers van de vlaktaks. Daarnaast heb je ook mensen (libertariërs en/of klassiek-liberalen) die de vlaktaks niet ver genoeg gaat: zij pleiten voor eenzelfde bedrag aan belasting voor iedereen, of zelfs voor helemaal geen belasting. In dit artikel wil ik me beperken tot het progressieve belastingstelsel en de vlaktaks.
In principe vind ik dat werken beter beloond zou moeten worden, zeker waar het ondernemers betreft, die persoonlijke risico’s nemen en hard werken voor hun brood. Daar staat tegenover, dat ondernemers ook andere manieren hebben om zichzelf te belonen, bijvoorbeeld via aandelenconstructies. 
Aan de andere kant, vraag ik me af hoe de overheid het verlies aan belastinginkomsten bij een vlaktaks van 22% (zoals Bontes en Van Klaveren suggereren) moet compenseren. Zelfs als je zwaar bezuinigt op Ontwikkelingssamenwerking, op onnodige uitgaven in de bureaucratie en ook op zorg en sociale zekerheid (de grootste kostenstijgers), dan nog is het de vraag of zo’n lage vlaktaks niet zou leiden tot een hoog begrotingstekort. Temeer, daar ons schip van staat nu eenmaal een soort tanker is, die maar langzaam van koers verandert. We willen ook niet dat onze scholen, bejaardentehuizen en andere instellingen, van de ene dag op de andere zonder middelen komen te zitten.
Daarnaast is er ook een wat principiëler punt. Als liberaal ben ik absoluut voorstander van een kleinere overheid en minder lasten voor burgers en bedrijven. De liberale kernwaarden vrijheid en verantwoordelijkheid staan voor mij recht overeind en moeten verdedigd worden tegen de oprukkende bureaucratie in overheid en bedrijfsleven. Maar het is ook zo, ik ben er niet blind voor, dat de beloning in het bedrijfsleven (en ook bij overheid en semi-overheid) het verschil tussen de top en de modale medewerker, de afgelopen 25 jaar enorm is opgelopen. Onderzoek in 2008 heeft aangetoond dat de kloof tussen topbestuurders en werknemers is verdrievoudigd en die trend lijkt – ondanks of juist dankzij de crisis – alleen maar toe te nemen.
Ik kan me nog het begin van de jaren negentig herinneren, toen een middenkaderlid tussen de 60.000 en de 80.000 guldens bruto per jaar verdiende, een manager tussen de 80.000 en de 120.000, en een jaarsalaris van pakweg 180.000 gulden bruto heel mooi was voor een directeur. Natuurlijk had je toen ook al uitschieters bij grote bedrijven en banken, maar wat we nu zien is dat door topmensen bij grote bedrijven jaarsalarissen worden opgestreken van tegen de 1 miljoen euro; dat is meer dan twee miljoen in ouderwetse guldens. 
Dan heb je nog uitschieters naar boven toe. Zo zagen we in 2013 nog een topman van ASML, de Fransman Eric Meurice, die meer dan 10 miljoen euro beurde (inclusief bonus). Peter Voser van Shell haalde 7,5 miljoen euro binnen en Jean-François van Boxmeer (Heineken) 6,5 miljoen euro.
Nu gun ik iedereen de jackpot, maar een snelle rekensom leert dat dergelijke topmannen er in de voorstellen van Bontes en Van Klaveren netto meer dan anderhalf miljoen euro per jaar op vooruit gaan. Ongetwijfeld zullen ze dat bedrag prettig besteden aan een leuk jacht of aan een nóg grotere villa aan de  Côte d’Azur, maar ik vind dat niet te verkopen aan de sappelende en vaak in schuldproblemen verkerende gemiddelde Nederlandse werknemer.
Daarom wil ik een tegenvoorstel doen, al zal het misschien vloeken in de liberale kerk zijn: een gelijk tarief voor ieder jaarinkomen tot aan 100.000 euro bruto per jaar en daarboven een iets hoger tarief. Dus twee belastingtarieven, in plaats van één vlaktax. Je zou kunnen denken aan, pak ‘m beet, een tarief van 30% tot de inkomensgrens van 100.000 euro per jaar en een tarief van 45% voor al het inkomen daarboven. Mijn voorstel (30% tarief tot 100K en 45% daarboven) valt altijd nog veel beter uit dan het voorstel van Bontes en v Klaveren, want die willen één tarief van 22% voor iedereen.
Daarvoor zullen natuurlijk eerst de collectieve uitgaven (opgelopen van 45% van het BBP in 2000 tot meer dan 50% nu) in het gareel moeten worden gebracht. Een dergelijke lastenverlichting en versimpeling van het belastingstelsel zou zeker een hoop lucht brengen in de economie, maar daarnaast toch een basisidee van solidariteit in stand houden. Het beste van twee werelden?
Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten