De laatste jaren heeft academisch onderzoek revolutionaire stappen voorwaarts gedaan inzake de ontstaansgeschiedenis van de koran en de vroege islam. Zo diep is men doorgedrongen tot de basisbronnen van de islam dat men een panoramische blik achter de sluier van de geschiedenis krijgt. Vooral voor de traditionele soennitische orthodoxie zijn deze ontdekkingen ontmaskerend. Dit eerste stuk gaat over de ontstaansgeschiedenis van de koran. Het tweede stuk - dat morgen verschijnt - over de moord op de profeet.
Aramees substraat
De koran is volgens de islamitische dogma's het 'woord van God', 'eeuwig en ongeschapen' en 'miraculeus onnavolgbaar' (i'jâz) qua inhoud en vorm als tekst. Het is de enige juiste versie van het oemm al-kitâb (oerboek, lett. 'moeder van het boek') dat ook vorige profeten (Mozes, Jezus) hadden gekregen van God maar door hun volgelingen (joden, christenen) werd vervalst. De koran zelf, i.c. God dus volgens de islamitische doctrine, gaat nog verder door te stellen dat het boek geschreven is in een 'zuivere Arabische taal' (lisân 'arabiy moebîn).
Vandaag echter staat vast dat stukken van de koran voortkomen uit vroegere Aramese teksten. Alphonse Mingana (1927), een Aramese oriëntalist in Engeland, berekende dat 70% van de leenwoorden en alle bijbelse namen in de koran van Syrische afkomst zijn (en dus komen uit de peshitta of Aramese bijbelvertaling). Christophe Luxenberg (2000) zette dit onderzoek verder en bewees dat sommige onbegrijpelijke passages uit de koran ineens begrijpelijk worden als ze vanuit het Aramees vertaald worden. Recent onderzoek onthulde dat sommige perikopen in de koran afkomstig zijn van de Aramese diatessaron (lett. 'één uit vier'), een evangelie-harmonium uit de tweede eeuw samengesteld door Tatianus. Bijzonder detail is dat deze laatste verwantschap aan het licht kwam door de koran te vergelijken met de diatessaron van Luik (Middel-Nederlandse vertaling uit dertiende eeuw): hele passages Nederlands zijn ronduit exact hetzelfde als bepaalde 'ayât ('verzen') uit de koran. Vandaar dat de koran enkel spreekt van al-'injîl of 'het evangelie' want Mohammed kende dit maar als één boek in plaats van vier.
Voor de islamitische orthodoxie is dit alles een genadeloze doodsteek. Het boek dat andere geloofsboeken (thora en evangelie) beschuldigd van vervalsing, heeft zelf uit die boeken stukken letterlijk overgenomen, sommige zelfs slecht vertaald zodat ze nu onbegrijpelijk zijn. De ahistorische basisstelling van de koran is uiteraard logisch onmogelijk, maar nu wordt ze samen met alle dogma's daaromtrent op gênante wijze weerlegd.
Mohammed de manicheeër
Het Aramese substraat van de koran wijst op Mohammeds wortels in een heterodox joods-christelijk milieu, hoogstwaarschijnlijk het manicheïsme, maar deels ook het montanisme ('De Nieuwe Profetie' van Montanus). De opvallendste verwantschappen zijn die met het manicheïsme. Net zoals Mohammed ('het zegel der profeten') beweerde Mani (216-276) dat hij voltooiing en sluitstuk was van alle grote profeten (Jezus, Mozes, Boeddha, Plato) en religies voor hem. Beiden gaven aan dit idee uitdrukking door een eigen versie van het evangelie te brengen, Mohammed met zijn koran, Mani met zijn 'Grote Levende Evangelie'. Tevens hadden manicheeërs en de eerste moslims het firmament (zon, maan, sterren; cf. soera 2: 142/144) als gemeenschappelijke gebedsrichting, pas later na zijn dood is deze richting veranderd naar Mekka en Medina, om het prille geloof een arabocentrische inslag te geven. Ook een vorm van docetisme hebben ze gemeen, incluis de opvatting dat Christus niet gestorven is op het kruis en zijn inferioriteit tegenover God. Bij beide groepen was de diatessaron de gangbare tekst van het evangelie.
De montanistische invloeden bevinden zich op een dieper theologisch niveau. Net zoals de 'Nieuwe Profetie' droomde van een 'Nieuw Jeruzalem' in Pepuza en Philadelphia op basis van de eschatologie van de Apocalyps (hoofdstuk 21-22), vatte Mohammed Mekka op een gelijkwaardige manier op, gemodelleerd op het archetype van een paradijselijke stad in de hemel met een kubusvormige tempel. Net zoals bij Montanus mocht ook Mohammed alleen deze heilige tempel betreden, en tot op vandaag mag enkel de sjarîf (afstammeling van Mohammed) van Mekka één keer per jaar alleen in de Ka'ba. Andere verwantschappen zijn de gemeenschappelijke profetologie, en het belang dat de oom en grootvader van Mohammed, twee invloedrijke religieuze personen in zijn leven, hechtten aan profetessen.
Zowel montanisme en manicheïsme zwermden reeds uit naar de Arabische grenzen van het Byzantijnse rijk sinds de bloedige vervolgingen van keizer Justinianus op instigatie van Johannes bisschop van Efese. Eigenlijk zijn deze heterodoxe bewegingen enkel joods-christelijk omdat ze zich op die tradities beroepen maar inhoudelijk hebben ze er bijzonder weinig mee te maken, wederom, net zoals de islam.
Targum
De functie van de primitieve koran was het vertalen en becommentariëren van bijbelse perikopen die werden gelezen in de liturgie, uit de huidige versie van de koran weggelaten zijn, en daarmee ook een groot stuk ervan onbegrijpelijk maken. Men las eerst in het Aramees teksten, maar daarna bad en preekte men in het Arabisch. De oemm al-kitâb is dus eigenlijk een Aramese tekst (bijbel, in dit geval de peshitta maar ook de diatessaron), de koran is er het commentaar op in een 'verstaanbaar Arabisch'. Al deze verzamelde liturgische teksten ondergingen een redactie van twee eeuwen en werden daarna gebundeld als 'boek'.
Dit principe doet onvermijdelijk denken aan de joodse targum, maar ook aan de Aramese mêmrê. De targum zijn orale uiteenzettingen en parafrases van de thora door een rabbijn die het Hebreeuws vertaalde in een volkse taal die toehoorders wel begrepen, meestal Aramees. (Het Arabische werkwoord tarjama, van dezelfde semitische oorsprong, betekent nog steeds 'vertalen'). Mêmrê zijn een soort poëtische preken op rijm die gelovigen dienden te reciteren. De werkwijze van Mohammed is dus niet nieuw maar past in een eeuwenoude, Oriëntaalse traditie.
Mohammed wou ook geen vorige openbaringsboeken afschaffen, integendeel, hij baseerde zich er juist op om zijn eigen monotheïstisch geloof te formuleren. De (vergeten) Franse oriëntalist Paul Casanova (1911) toonde reeds aan dat Mohammeds religie een geloof was in het nakende einde der tijden of parousie (wederkomst van Jezus op de Dag des Oordeels). Net zoals in het Nieuwe Testament geloofde hij dat dit nog tijdens zijn leven zou komen. De prille koran was dus niet het document van een nieuwe religie maar wel korte, vermanende (orakel)teksten die de gelovigen door het laatste oordeel moesten leiden.
Deze opvattingen botsen niet met andere determinanten van de islam, zoals sharia en jihad. Er was immers steeds een Joodse invloed op het Aramese christendom via de bijbelcommentaren, en bijgevolg ook op de islam zoals reeds beschreven door Abraham Geiger in zijn 'Was hat Mohammed aus dem Judenthume aufgenommen? (1833). Zo is het Wettische aspect van het Jodendom ('Wet van God') op de islam ('sharia') overgegaan. De gewelddadige oorsprong van de vroege islam (rooftochten, militaire campagnes, moordaanslagen) past perfect in het apocalyptische denkkader van de profeet die een soort eindstrijd tegen de ongelovigen voerde op basis van de tribale razzia-technieken van Bedoeïenen. Zo werd de dynamiek gelegd voor de eerste islamitische veroveringen en de eerste theorieën van jihad in de achtste eeuw.
Morgen verschijnt deel twee.