Maandagavond 16 maart, 19:00 uur, NPO 1: de premier spreekt de natie toe over de corona-crisis. “Het antwoord op alle vragen die leven, begint bij de kennis en ervaring van deskundigen. Laat ons daaraan vasthouden”, houdt hij het Nederlandse volk voor. Dat is natuurlijk waar, maar de vraag is welke deskundigen? Deskundigen verschillen met elkaar van mening. Dat is altijd al zo geweest. “Dan koersen we op wat de meeste deskundigen zeggen,” zal men antwoorden. Maar ook dit is weer een kwetsbaar antwoord, want soms heeft de minderheid gelijk in de wetenschap. Of in het leven. Of in de cultuur. Of in de religie. Een politieke leider moet dus altijd een beslissing nemen over “naar wie luister ik?” of “wie acht ik ongeloofwaardig?”
De premier begint met dat hij wil vasthouden
“Aan deskundigen als Jaap van Dissel en zijn collega’s binnen en buiten het RIVM.” Maar dat is een betrekkelijk kleine kring van mensen. Gelukkig wordt het dan iets opgeschaald met:
“Virologen, intensive care artsen en andere specialisten.”
Dat is beter, maar de vraag blijft “wie zijn de ware deskundigen?” Dat het belangrijk is op het
“kompas van wetenschappelijke kennis en betrouwbare feiten (te) blijven varen,” is een open deur.
Was het een goede toespraak van de premier?
Elsevier van dinsdag 17 maart zegt
“Realistische speech werd perfect gebracht door premier Rutte.” Maar datzelfde Elsevier zet daar een
ander artikel tegenover dat, op zijn minst, zich op gespannen voet verhoudt met de lofrede op de premier:
“De coronacrisis in tweets van het RIVM: een tijdlijn.” Daarin krijgen de deskundigen van Rutte een genadeloos pak slaag. Het waren
“bezorgde burgers” die voor het eerst aan de bel trokken over
“het virus dat Wuhan en vervolgens grote delen van China platlegde.” Elsevier schrijft over de deskundigen van de premier:
“De stroom berichten op Twitter laat zich, in omgekeerde volgorde, lezen als een profiel van een dienst en een land die zich langzaamaan beginnen te realiseren dat zich iets groots en desastreus begint te voltrekken.”Hier een kleine selectie.
Op 21 januari geeft het RIVM aan dat de kans klein is dat in Nederland iemand zal worden getroffen.
24 januari: “De ziekte lijkt, met wat er nu bekend is, niet zo heel besmettelijk.”
Op 28 januari volhardt men in die geruststellende woorden: “De ziekte lijkt, met wat er nu bekend is, niet heel besmettelijk.”
11 februari: “Iemand zonder klachten verspreidt het virus niet.”
Op 13 februari wordt de Chinese regering impliciet beschuldigd van het nemen van disproportionele maatregelen: “In Nederland nemen we proportionele maatregelen. In China doen ze dat blijkbaar anders.”
Op 14 februari wordt iemand die volhardt in kritische vragen terecht gewezen: “Hi! We hebben al meerdere malen antwoord gegeven op je vragen. Het virus wordt alleen verspreid als je symptomen hebt. En alle geteste personen in Nederland waren tot nu toe negatief. Voor meer vragen verwijs ik je naar onze website.”
Begin maart komt dan informatie over mensen die besmet zijn, maar het RIVM ziet geen reden bijeenkomsten te mijden of scholen te sluiten.
Maar op 6 maart in Noord-Brabant dan toch wel bij verkoudheid, hoesten of koorts “sociale contacten beperken.”
Op 12 maart: “We weten nog niet precies hoe het met het sterftecijfer gesteld is. Maar op dit moment lijkt het sterftecijfer nog niet verontrustend.”
En dan 15 maart: “Zondag 15 maart heeft het kabinet aanvullende maatregelen genomen in de aanpak van het #coronavirus. Scholen en kinderdagverblijven sluiten t/m maandag 6 april. Datzelfde geldt voor eet- en drinkgelegenheden en sport- en fitnessclubs.”
Op 16 maart dan de rede van de premier: het is toch crisis.
Hier en daar wordt de vergelijking gemaakt met de oliecrisis uit 1973 toen Joop den Uyl een crisisspeech hield. Maar het vergelijken van die twee situaties raakt kant noch wal. De enige overeenkomst is dat Den Uyl toen een speech hield en Rutte gisteren ook. De oliecrisis betekende dat we een autoloze zondag hadden en dus even niet in de auto konden zitten. Van een existentiële bedreiging was helemaal geen sprake.
Wat wel een crisis was, was de moord op Theo van Gogh op 2 november 2004. Toegegeven, op die dag werd maar 1 persoon vermoord. Maar de dreiging van het
salafistisch jihadisme werd daarmee aangekondigd en met die dreiging worstelen we tot op de dag van vandaag. Het zou ook echt levensbedreigend blijken te zijn, net als het corona-virus. Het Wildersproces, de Hofstadgroep, Gökmen Tanis, Junaid I. die komt om Wilders te vermoorden, discussies over salafistisch onderwijs, Syriëgangers, Syriëgangers die terug willen komen – allemaal het gevolg van die ene dag, daar in 2004 toen ons de crisis werd aangezegd. Gericht aan dovemans oren, overigens.
De overeenkomst tussen het levensbedreigend jihadisme en het levensbedreigend corona-virus gaat misschien nog verder. Die overeenkomst is dat het Nederlandse polderen, het doe-maar-gewoon-dan-doe-je-al-gek genoeg, ons kwetsbaarder maakt voor die bedreigingen dan landen met een meer voortvarende bestuurlijke traditie. In Frankrijk, een land met een sterk nationaal gezag, zei president Macron op 16 maart
“Nous sommes en guerre” (“We zijn in oorlog”). Gerrit Zalm zei
hetzelfde na de moord op Theo van Gogh. Maar dat is erg on-Nederlands. Althans nog wel. De dominante bestuurlijke traditie leert dat “zoiets niet helpt.” Of alleen maar “paniek veroorzaakt.” Maar de zure waarheid is dat voorlopig
die landen de beste perspectieven hebben die minder scrupules hebben over radicale maatregelen zoals een
lockdown. En vooral: grenscontroles terug.
Dus laten we iets minder kijken naar onze eigen vertrouwde deskundigen en iets meer naar landen als Singapore en China. Het zou fantastisch zijn als we aan die crisis toch nog iets goeds zouden overhouden. Een nieuw Nederland. Met herstel van nationale soevereiniteit. Het besef dat wanneer puntje bij paaltje komt het gaat om nationale belangen. Om grenzen. Grenzen stellen aan de naïviteit. Grenzen stellen aan wat je wel en niet in je land wil toelaten. Iets meer kritisch besef over wat de ware deskundigen zijn ook.