“We zijn jihadismemoe, maar de onthoofding van Samuel Paty schudt ons wakker”, schrijft Jeanine de Roy van Zuijdewijn in NRC Handelblad. Dat suggereert dat we ons eens met dat jihadisme intensief hebben beziggehouden, maar het tegenwoordig niet meer doen. Dat lijkt mij onjuist. Vanaf het eerste moment dat we hiermee geconfronteerd werden (de moord op Van Gogh in 2004, de Nederlandse Samuel Patty) hebben we dat héél diep weggestopt en het is ook nooit een moment van intensieve reflectie geworden. Dat we nu ineens “wakker” zouden worden, lijkt mij heel optimistisch. We zijn niet wakker in de politiek. Niet in de wetenschap. Niet in het publieke debat. Natuurlijk, waar over gesproken werd is of je daarover mag spreken? Hoe je erover mag spreken? Of erover zou spreken zou helpen? En of iemand daar aanstoot aan zou nemen? – dat soort dingen. Maar een echte analyse van het jihadisme, wat de gevaren daarvan zijn en hoe je dat kan aanpakken zijn min of meer een taboeonderwerp in Nederland.
Waar we mee te maken hebben, is een wereldwijde herleving van de
godslasteringswetten en een internationaal opererende moordbrigade die de naleving van deze wetten afdwingt. Niet alleen in Pakistan of Afghanistan, maar ook in Parijs of Amsterdam.
Zo eenvoudig is het probleem eigenlijk. Maar omdat daarvoor geen oplossing is, kan het niet als probleem worden geformuleerd.
Sommigen verbazen zich daarover. Maar als je erover nadenkt, is dat niet zo vreemd. Politici hebben een gruwelijke hekel aan het onderwerp omdat men geen oplossing weet. Balkenende wist die niet. Piet Hein Donner niet. Ernst Hirsch-Ballin niet. Grapperhaus niet. Het is heel naïef om te verwachten dat een politicus zegt “Er is een enorm probleem en ik heb daar geen oplossing voor”. Geen politicus die dat zegt. Elke politicus kijkt eerst of hij een oplossing heeft. Heeft hij die, dan zegt hij: “Er is een probleem en ik heb een oplossing”.
Paul Cliteur is hoogleraar te Leiden, en Senator namens Forum voor Democratie. Hij schreef onder andere het boek