Red: Met gepaste trots stellen wij u voor aan nieuw politiek columnist Johan Driessen (PVV). In de Tweede Kamer voert hij namens de PVV-fractie het woord over ontwikkelingssamenwerking - niet geheel toevallig ook het onderwerp van zijn eersteling op DDS. Johan, kom er maar in!
Het kabinet zet het mes in de ontwikkelingshulp. Staatssecretaris Ben Knapen schrapt het merendeel van de 33 zogenoemde partnerlanden. Slechts veertien landen en één gebied krijgen voortaan nog hulp. Het gaat om Afghanistan, Bangladesh, Benin, Burundi, Ethiopië, Ghana, Indonesië, Jemen, Kenia, Mali, Mozambique, Oeganda, de Palestijnse gebieden, Rwanda en (Zuid-) Soedan.
Dat het kabinet achttien landen van het hulpinfuus haalt, betekent wellicht het begin van het einde van de gesubsidieerde ontwikkelingshulp. Dat is mooi. Maar er kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de landenkeuzes die het kabinet maakt. Waarom nog meer Nederlands belastinggeld overmaken aan Indonesië, de achttiende economie van de wereld? Waarom blijft Nederland de Palestijnse gebieden steunen? Waarom blijft Jemen een partnerland? Waarom überhaupt nog geld geven aan landen die de Cairo Declaration on Human Rights in Islam tekenden, een mensenrechtenhandvest dat zegt dat alle mensenrechten onderworpen zijn aan de sharia? Met deze en andere vragen zal ik de staatssecretaris confronteren. Maar in deze column wil ik vooral een ander thema aanstippen.
Diverse media publiceerden artikelen over het nieuwe partnerlandenbeleid. Wat opvalt is dat in de berichtgeving vaak onderbelicht blijft dat de bilaterale ontwikkelingshulp slechts ongeveer 30 procent van het Nederlandse hulpbudget omvat. Naast bilaterale hulp kent het Nederlandse hulpbeleid ook twee andere hoofdpijlers: de multilaterale hulp en de hulp via de gesubsidieerde hulpclubs. De gezamenlijke omvang van de tweede en derde pijler is een stuk groter dan het budget voor de partnerlanden. Nederland draagt fors bij aan het hulpbeleid van onder andere de Europese Unie, de Wereldbank en de talrijke VN-fondsen waarvan het UNDP één van de bekendste is. Ook de ICCOs en de Oxfams van deze wereld eten jaarlijks een fors deel van het hulpbudget op.
Waar het kabinet versplintering van bilaterale hulp probeert te beperken, delen internationale organisaties geld uit in vrijwel de hele wereld. Neem de Europese Unie. Brussel geeft hulp aan meer dan 150 landen, waaronder meerdere G20-leden. Europa geeft hulp aan China, s werelds tweede economie. Waarom hulp geven aan een economische, politieke en militaire wereldmacht? Met de gesubsidieerde hulpclubs is het niet veel beter gesteld. ICCO en Oxfam Novib geven Nederlands belastinggeld weg op vier continenten.
Kortom: ondanks dat het kabinet achttien landen van het hulpinfuus verwijderde, is er nog steeds sprake van grootschalige verspilling en versplintering. Dat moet anders. Na de bilaterale ontwikkelingshulp, moeten nu ook de twee andere hulppijlers op de schop. Ook internationale organisaties en gesubsidieerde hulpclubs zouden zich op fors minder landen moeten richten. Het kabinet zou nu moeten doorpakken.