Het is van maatschappelijk belang dat wij Nederlanders de feiten krijgen van de dekolonisatie van Nederlands-Indië 1945 – 1950. Vanaf 2017 is er een groot onderzoek gestart naar die periode. De meest recente inzichten wijzen uit dat die onderzoekers werken aan eenzijdige geschiedschrijving. De Indonesiërs worden als de slachtoffers gezien en de Nederlanders als de daders van al het onheil. Het Nederlandse geweld staat centraal. Het Indonesische geweld verdampt steeds meer. Dat is verdraaiing en herschrijving van die geschiedenis. Om Nederlanders daarin te laten geloven zijn de media nodig. De NRC werkt daar actief aan mee. Een voorbeeld. NRC-medewerker Frank Vermeulen schreef in de NRC van 17 januari 2020 onder de kop ‘Afgemaakt als een dolle hond’ een artikel over de moord op M. Nasoetion en twee anderen. Dat gebeurde tijdens de ‘Operatie Kraai’, de zogenoemde Tweede Politionele actie.
Wat was destijds de context in Nederlands-Indië? Op 17 augustus 1945 – twee dagen na de capitulatie van Japan - proclameerde Soekarno de onafhankelijke republiek Indonesië. Dat was het startschot voor het proces van onafhankelijkheid van Nederlands-Indië, dat op 27 december 1949 tot de soevereiniteitsoverdracht over Nederlands-Indië van Nederland aan Indonesië zou leiden.
Voor het zover was moest er nog heel wat water door de Rijn. Het Nederlandse kabinet wilde een gecontroleerd dekolonisatieproces onder zijn leiding, de eigen financieel-economische belangen veiligstellen en een federatie van onafhankelijke Indonesische deelstaten die onderdeel zouden uitmaken van een sterk koninkrijksverband.
Van de kant van de geproclameerde republiek wilde men een zwakke federatie, een los koninkrijksverband, een eigen leger en een eigen rol op het internationale toneel. De republikeinse strijdmacht in opbouw en de gewapende jeugdbendes wensten de onafhankelijkheid te bereiken via strijd en de Nederlanders met geweld uit Indonesië verdrijven. Zij waren wars van overleg en een diplomatiek compromis.
Ondertussen initieerde de leiding van de Republiek terreur in deelstaten waar zij een zwakke positie had om onder terreurdruk haar positie te versterken. Bijvoorbeeld op Zuid-Celebes. Daar ontstond tegen het eind van 1946 een situatie die werd aangeduid als ‘rood-witte-terreur’. Raymond Westerling heeft in een korte periode van ongeveer drie maanden (december 1946 - maart 1947) een eind gemaakt aan die terreur.
Tegelijkertijd onderhandelde de Republiek met Nederland om tot een vergelijk te komen over de onafhankelijkheid via de aanpak van een federatief statenverband. De leiding van de Republiek speelde dus dubbel spel. Zij had onvoldoende controle over het eigen leger in opbouw. Om invloed op het eigen leger te behouden werkte zij mee aan deze terreuraanpak. Zij had nagenoeg geen controle over de gewapende jeugdbendes die door Bong Tomo werden opgehitst dood en verderf te zaaien onder blanken, chinezen en Molukkers..
Tijdens het onderhandelingsproces tussen de leiding van de Republiek en Nederland brak tot tweemaal toe een militair conflict uit. Die werden aangeduid als ‘Politionele actie’, maar ook als dekolonisatieoorlog. Geen van beide is juist. Het was geen optreden van politie. Maar het was ook geen gewapende strijd tussen twee soevereine staten en dus geen oorlog. Het was een niet-internationaal militair conflict tijdens de dekolonisatie periode.
Het eerste militaire optreden was van 21 juli tot 5 augustus 2017. Het tweede van 19 december 1948 – 5 januari 1949. Dr. L. Beel, de latere vicevoorzitter van de Raad van State was gedurende dat tweede militaire conflict de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Nederlands-Indië. Dr.W. Drees was minister-president in Nederland. Generaal S. Spoor was commandant van het Nederlandse leger in Nederlands-Indië.
De doelen van deze tweede gewapende strijd waren: 1) uitschakelen van de Republikeinse politieke en militaire leiding, 2) uitschakelen van de belangrijkste politieke en militaire centra en 3) omsingelen en uitschakelen van de overgebleven Republikeinse legereenheden. Deze strijd duurde van 19 december 1948 – 5 januari 1949.
De kwestie die NRC-medewerker Vermeulen aansnijdt speelt in het begin van deze tweede militaire actie. Uit de feiten blijkt dat de moord op M. Nasoetion geen onderdeel uitmaakt van de strategische doelen van deze tweede militaire actie.
Deze kwestie is uitvoerig onderzocht. Historicus Lou de Jong bracht de zaak in de openbaarheid. De minister van Overzeese gebiedsdelen vond de zaak voldoende aanleiding voor een officieel onderzoek. De Militaire Politie onderzocht de zaak. Besloten werd sergeant-majoor Geelhoed voorde krijgsraad te brengen. Doordat Geelhoed ernstig gewond raakte werd de zitting van de krijgsraad uitgesteld. Door de soevereiniteitsoverdracht per 27 december 1949 werden dossiers verbrand om ze niet in handen van de Indonesische autoriteiten te laten vallen. Daartoe behoorde ook het dossier van sergeant-majoor Geelhoed.
J.A. de Moor heeft deze zaak uitvoerig in zijn dissertatie (1999) beschreven. Hij komt tot de conclusie dat sergeant-majoor Geelhoed de verantwoordelijkheid droeg en met hem eerste luitenant De Mey. Deze meldde de zaken niet aan de commandant van het Korps Speciale Troepen, luitenant-kolonel Van Beek. De Moor besluit met: ’Het waren liquidaties die bij een striktere disciplinehandhaving te voorkomen waren geweest.’
Met andere woorden: geen enkele aanwijzing voor de opvatting dat tot deze moord door het hoogste niveau in Batavia opdracht zou zijn gegeven.
Vermeulen vindt dat niet geloofwaardig. Hij probeert aannemelijk te maken dat de opdracht voor deze moord van het hoogste niveau in Batavia moet zijn gekomen. Het zou een waarschuwing zijn aan het adres van de baas van M. Nasoetion, minister Soekirman. Die veronderstelling probeert Vermeulen aannemelijk te maken in zijn artikel.
Hij voert Kiemans als getuige op, een overlevende van de moordpartij. Maar Kiemans heeft alleen gezien wat er is gebeurd en weet niets van de motieven van deze moord. De volgende getuige is de zoon Tigor. Die was vijf jaar toen zijn vader werd opgehaald. Daarbij werd geweld gebruikt. Maar ook Tigor weet niets van de motieven van deze moord.
De Indonesische historicus Margana is de volgende getuige, die zegt dat anderen van dezelfde rang en hoger dan Nasoetion gevangen werden genomen en verbannen naar het eiland Bangka. Hij dicht sergeant-majoor Geelhoed de wetenschap toe dat die heel goed wist dat het niet ging om de legerleider Nasoetion van het nationale Indonesische leger TNI.
Dat deze sergeant-majoor wist dat het niet ging om de legercommandant van de TNI kan wel worden aangenomen. Die bevindt zich tijdens zo’n grote militaire actie niet ergens in een huis ver van zijn troepen vandaan. Maar die wetenschap van Geelhoed is nog geen aanwijzing voor de suggestie dat de moord door het hoogste niveau in Batavia zou zijn bevolen.
Vermeulen komt met een verklaring van veteraan Peter van Haalem, lid van het Korps Speciale Troepen, op de proppen. Die verklaring zegt alleen maar dat in een kleine militaire eenheid de soldaten handelen op strikt bevel. Daaruit kan je niet afleiden dat het hoogste gezag in Batavia opdracht heeft gegeven voor deze moord.
Dan komt de Indonesische historicus Margana opnieuw in beeld. Hij stelt het is terreur en een boodschap van de Nederlandse overheid aan de topambtenaren aan Republikeinse kant. Maar hij geeft daarvoor geen onderbouwing.
Vermeulen laat generaal Abdul Haris Nasoetion zeggen : ‘De Nederlanders zetten terreur in tegen de Indonesische bevolking.’ Nasoetion wist zelf alles van terreur. Dat was onderdeel van zijn guerrilla-aanpak. Maar hij geeft niet aan dat de opdracht tot de moord van het hoogste gezag in Batavia afkomstig was... Het proefschrift van Rémy Limpach komt ook kort aan bod met de term ‘structureel geweld’. Dat woord staat daar inderdaad in. Maar Limpach werpt in zijn boek geen nieuw licht op deze zaak.
Westerling en de Zuid-Celebes en de Bandoeng-affaire (de veronderstelde staatsgreep tegen het bewind van Soekarno & Hatta) komen ook nog kort aan de orde. De hoogste leiding heeft besloten Westerling niet te vervolgen. Daaruit meent Vermeulen dan een aanwijzing te putten voor zijn veronderstelling bij de moord op M. Nasoetion. Het advies van raadsadviseur Belinfante uit 1954 is de volgende stap in het betoog. Dit advies gaat echter over de Zuid-Celebes-affaire en zegt niets over deze moordzaak.
Tenslotte wordt de ‘doofpotopvatting’ van Maurice Swirc (De Groene Amsterdammer) over de verjaringswet als bewijs aangevoerd. In de eerste plaats is er helemaal geen sprake van zo’n doofpot. De regering van Indonesië en Nederland hebben beide bewust besloten tot amnestie voor de dekolonisatieperiode. Vermeulen wil blijkbaar suggereren, als de overheid daar een doofpot heeft gemaakt, waarom dan niet in het geval van de moord op M. Nasoetion. Bewijs uit het ongerijmde?
Vermeulen heeft eerder op 27 januari 2017 in de NRC over deze kwestie geschreven. De kop van zijn artikel luidde toen: ‘Hoe een weduwe de Nederlandse Staat deed buigen’. Ook toen al zo’n pakkende kop. Na weging van deze ‘getuigen’ moet de conclusie zijn dat sergeant-majoor Geelhoed en eerste-luitenant verantwoordelijk zijn en blijven voor deze moord.
In NRC staat ondertussen dat dit een reconstructie van een ‘cold-case’ is. Maar het is noch een ‘cold-case’ noch een reconstructie ervan. Het is een suggestief artikel dat de lezer de indruk wil geven dat de hoogste leiding van Batavia zich leende voor dergelijke moorden. Vermeulen maakt dat helemaal niet waar. Maar het risico is dat er iets van blijft hangen. Dat een journalistiek medium zo’n dubieus artikel plaatst is opmerkelijk.
Mr.Bauke Geersing is auteur van ‘Kapitein Westerling en de Zuid-Celebes-Affaire (december 1946 – maart 1047) – Mythe en werkelijkheid.Soesterberg, 2019.