1. Home
  2. Paul Cliteur vergist zich in zaak Wilders: het gaat om taalgebruik en niet om de islam

Paul Cliteur vergist zich in zaak Wilders: het gaat om taalgebruik en niet om de islam

Geen categorie12 dec 2018, 16:00
Gisteren publiceerde The Post Online een artikel van Paul Cliteur over de informatieachterstand van de rechters in de zaak Wilders. Deze informatieachterstand zou vooral op het gebied van de Islam gelden. Daarmee focust Cliteur zich op een irrelevant aspect in de zaak Wilders, immers gaat de zaak om de taalkundige interpretatie van de woorden van Wilders en de classificatie van die woorden als zijnde strafbaar of niet strafbaar onder de noemer groepsbelediging in het rechtboek van strafrecht. Wel doet Cliteur een mooi voorzetje door in te gaan op het interpretatieve karakter van taal en de uitdagingen die dit biedt voor de rechtspraak. Maar de islam is in deze zaak net zo relevant als de haarkleur van de officier van justitie. Daarmee slaat Cliteur dus flink de plank mis.
Maar toch heeft Cliteur kritiek op de rechtspraak, waarschijnlijk omdat het hem niet zint dat iemand wordt veroordeeld door het doen van taalkundige handelingen. En daar zou hij dan zeker een punt hebben. Het concept groepsbelediging en de opname daarvan in de wet roept dan ook veel vragen op. Laten we eens kort duiken in de taalfilosofie en ons inbeelden wat taal nu precies is. Middels taal zijn mensen in staat om op gedetailleerde manier tot elkaar te komen. Zowel gesproken als geschreven taal herbergt betekenis. Wat de precieze betekenis is is niet geheel willekeurig, maar er is wel enige ruimte open voor interpretatie. Wat Cliteur zegt over het interpretatieve karakter van taal is dus maar ten dele waar, er worden wel degelijk bepaalde conventies gevolgd en het kan echt niet allemaal worden afgedaan als 'gevoelig voor interpretatie'. Denk aan de spellingconventies, maar ook aan de intentionaliteit van taalgebruikers. We mogen ervan uitgaan dat mensen bewust nadenken over hun keuze om specifieke woorden op papier te zetten.
Het concept groepsbelediging biedt rechters behoorlijk wat uitdagingen. Het is namelijk feitelijk niet vast te stellen, zoals bij fysieke schade wel een eenvoudige schadeclaim kan rechtvaardigen. Wat is een belediging precies? Dat is erg lastig om te zeggen, in ieder geval zou er sprake moeten zijn van de intentie om een groep te beledigen, en zouden mensen zich beledigd moeten voelen. Om dit te illustreren een klein voorbeeld. Stel je loopt in een café en je komt een knappe blonde dame tegen en zegt tegen haar:

"Zo! Wat heb jij mooie hakken aan zeg, zo ben je bijna net zo lang als ik"

Is dit een belediging of een compliment? Zoals Wittgenstein al zei is ieder symbool los van haar context 'dood' en zo ook deze zin. Afhankelijk van de manier waarop ik naar de dame kijk, maar ook hoe zij zelf haar 'mooie hakken' of de schoonheid van haar lengte inschat. Wellicht vind ik de hakken daadwerkelijk heel erg mooi, maar is de bijzin waarin ik begin over haar lengte voor haar wat ongepast. Dat wat ik als iets positief opmerkelijk maak in het gesprek, kan bij haar voor grote onzekerheid zorgen. In het ergste geval vind ze haar hakken helemaal niet mooi, kijk ik een beetje vreemd in haar ogen en denkt ze: 'Bah, hij vindt mijn schoenen lelijk en mijn lengte niet goed'. Of een taalkundige handeling dus als belediging of compliment geldt kan dus uiteenlopen, zelfs als dezelfde woorden worden gebruikt. En dat is waar rechters zich over buigen. Ik wens hen daarbij veel wijsheid.
Verder komt Cliteur met, volgens hem, een absoluut voorbeeld van hate speech, maar hate speech is iets anders dan groepsbelediging. Toch neem ik zijn voorbeeld van hate speech even mee omdat ook deze niet 100% sluitend is. Volgens Cliteur is er één duidelijk voorbeeld van hate speech, namelijk onderstaande. Een tekst als "Ik haat je" hoeft niet per definitie hate speech te zijn. Zo kunnen vrienden ook weleens tegen elkaar zeggen 'ik haat je' om daarmee hun ongenoegen te tonen, maar niet om daadwerkelijk hun gevoel van haat te beschrijven. Als er dan al een informatieachterstand is van rechters, dan is deze zeker niet op het gebied van islam, maar op het gebied van taal en de onmogelijkheid om talig handelen op een (volledig) betrouwbare manier te classificeren als een 'groepsbelediging'. De wet inzake groepsbelediging is dus ook een wet waarbij de basis van veroordeling in het onderbuikgevoel is.
[caption id="attachment_215615" align="aligncenter" width="604"]'Ik haat je' een uitspraak die vrienden soms tegen elkaar zeggen als de een de ander tuk neemt. Zeker niet zo eenduidig 'hate speech' als gedacht. Bron: TPO.nl 'Ik haat je' een uitspraak die vrienden soms tegen elkaar zeggen als de een de ander tuk neemt. Zeker niet zo eenduidig 'hate speech' als gedacht. Bron: TPO.nl[/caption]
De uitspraken van Wilders moeten dan ook in de context worden gezien van waar hij op dat moment was. Bij zijn achterban in Den Haag, waar de attitudes tegenover Marokkanen niet zo goed zijn. Dat licht ongetwijfeld niet alleen aan de Marokkanen, want it takes two to tango, maar hun wekelijke optocht op Opsporing Gezocht maakt het natuurlijk niet beter. De context moet door rechters dus worden meegenomen. Ook de intentionaliteit van Wilders is van belang, was het zijn doel om een groep te beledigen of is dit een neveneffect van niet-vakkundige communicatie? En ten slotte moeten rechters vaststellen welke groep dan beledigd is. In Nederland wonen bijna 400.000 Marokkanen, zijn deze allemaal beledigd? Wat nu als slechts een klein groepje van de Marokkanen zich beledigd voelen, is dit dan nog voldoende om van 'groepsbelediging' te spreken?
U begrijpt het al, het concept van 'groepsbelediging' is wazig en de toetsing ervan is deels gebaseerd op interpretaties en niet op feiten. De vraag is dan ook hoe uitvoerbaar een dergelijke wet is. Wel kunnen we stellen dat de uitspraken van Wilders niet fraai zijn, maar dat is iets heel anders dan de zogenaamde noodzaak om hem te vervolgen.
Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten