Nu de Gemeenteraadverkiezingen naderen voeren veel, met name linkse, partijen campagne met de term sociaal. Dit doet de vraag rijzen: Wat is sociaal?
De econoom
Arthur Okun stelde decennia geleden al dat er een uitruil is tussen
equity en
efficiency. Met andere woorden, het verdelen van welvaart gaat ten koste van de totale hoeveelheid welvaart. Verdelen van welvaart wordt in Nederland met de term sociaal aangeduid. Het betekent niet alleen dat hogere inkomens meer belasting betalen: De bovenste helft van de inkomensverdeling neemt meer dan 80 procent van de afgedragen belastingen en premies voor zijn rekening (in Nederland dragen de sterkste schouders alle lasten). Als sociaal wordt ook gezien het verstrekken van riante uitkeringen en het niet toepassen van reguliere verplichting ten aanzien van bijvoorbeeld werk. Recent weer via het creëren van tal van uitzonderingen voor bepaalde groepen in de Participatiewet.
De vraag die dit oproept is of de hiermee gepaard gaande grote omvang van de overheid niet ten koste gaat van de economische prestaties (de befaamde uitruil van Okun). Ogenschijnlijk niet, want Nederland behoort tot de landen met het hoogste gemiddelde inkomen in de wereld. Ook al zijn we de laatste jaren aan het dalen. Andersom doen de prestaties van landen met een veel kleiner beslag van de overheid op het nationaal inkomen niet onder voor de Nederlandse. Zie Zwitserland. Er is dus kennelijk meer aan de hand, maar het voert te ver daar hier nu op in te gaan.
In de discussie die populistisch kan worden samengevat met de vraag of de economie kan worden kapot bezuinigd, stellen voorstanders dat de overheid een belangrijke rol heeft in het weer op gang helpen van de economie. Dit vooral door de uitgaven te verhogen, waardoor de overheid nog groter wordt. Zij verwijzen daarbij naar de omvang van de zgn. multiplier. Deze laat het additionele effect van extra overheidsuitgaven op de totale economie zien. Een euro extra uitgaven verspreidt zich als een golfje door de economie. Dit heeft een dusdanige uitwerking op de bestedingen dat het totale effect groter is dan de initiële verhoging. Door de balansproblemen in de private sector, het ineffectieve monetaire beleid door de al lage rentestand en de conjuncturele neergang zou de multiplier nu veel groter zijn dan normaal, zo stelt het CPB in het
Centraal Economisch Plan 2013. Dit verhaal impliceert ook dat het niet uitmaakt hoe de overheid de uitgaven verhoogt, als ze het maar doet.
Dit kan niet waar zijn. Zelfs de grootste uitgavenadepten zullen moeten toegeven dat de ene uitgave de andere niet is. Elke belastingheffing leidt per definitie tot verstoringen en gaat dus ten koste van de efficiency.
Een studie van de ECB, die ik in deze kolommen eerder heb aangehaald, laat zien dat de omvang van de overheid een significant negatief effect heeft op de economische groei en dat met name consumptieve uitgaven van de overheid hieraan bijdragen.
De nadruk die het CPB legt op grotere multipliereffecten tijdens de huidige specifieke economische omstandigheden heeft veel weg van een gelegenheidsredenering. Het bewijs hiervoor wordt buiten Nederland nog niet breed geaccepteerd in wetenschappelijke kringen. Tot 5 jaar geleden was de consensus onder economen, op basis van gedegen onderzoek, dat verhoging van overheidsuitgaven een multiplier van minder dan 1 opleverde en dat belastingverhogingen slechts in zeer geringe mate tot tekortreductie leiden. Nu rept het CPB nauwelijks over de negatieve uitwerking van lastenverzwaringen om (extra) overheidsuitgaven te financieren. Dat de opbrengsten van een aantal recente lastenstijgingen, zoals de BTW-verhoging, ruim achter blijven bij de eerdere prognoses zal het CPB hopelijk aan het denken zetten. Er is al met al nog steeds veel meer bewijs voor kapot belasten dan voor kapot bezuinigen en een nog grotere overheid doet het eerste in plaats van het tweede.
Politici en beleidsmakers die vaak de term sociaal gebruiken hebben een groot vertrouwen in het probleemoplossend vermogen van de overheid. Achter het gebruik van de term sociaal gaat echter met name een enorme voorkeur schuil voor verdelen in plaats van verdienen. Een overheid als de Nederlandse, die op zon grote schaal en op zoveel manieren geld afpakt van de midden- en hogere inkomens en dit per saldo herverdeelt richting lagere inkomens, zal in de ogen van velen niet het predicaat sociaal verdienen. Dit beleid heeft o.a. geleid tot een groep van 2 miljoen mensen met een uitkering onder de 65 jaar voor wie via werk in hun eigen levensonderhoud voorzien financieel onaantrekkelijk is en die opgesloten is geraakt in inactiviteit. Wie aan dat probleem iets wil doen, krijgt al gauw het etiket asociaal opgeplakt. Het lijkt wel op het kinderspelletje van de omgekeerde wereld. Het gebruik van de term sociaal is passend voor persoonlijke relaties, maar niet voor beleidsmaatregelen waarvan over de wenselijkheid de meningen nogal verschillen en uitwerking en bedoeling ver uiteen kunnen lopen.