In 1574 toen het Spaanse leger Leiden belegerde, liet het stadsbestuur noodgeld drukken met in het Latijn de tekst: Dit is voor de vrijheid. Een aantal predikanten protesteerde. Het opschrift diende te zijn Dit is voor de godsdienst. Vanaf de kansel werd een felle donderpreek gehouden tegen het stadsbestuur, waarop de ambtenaar Jan van Hout zijn pistool trok en aan burgemeester Pieter van der Werff de onvergetelijke vraag stelde: Wil ik hem van de preekstoel lichten? Gelukkig wist de burgemeester zijn boze ambtenaar van die onbezonnen actie te weerhouden.
De remonstrantse kroniekschrijver ds. Gerard Brandt (1626-1685) gaf als commentaar: Alsof de vrijheid van de religie niet mede onder het woord vrijheid zou zijn begrepen, en alsof ook niet anderen, niet zijnde van de gereformeerde religie, zich trouw voor het vaderland hebben ingezet, uit haat voor de inquisitie en de Spaanse regering. Het is goed ons dit voorval in gedachten te houden als wij spreken over de vrijheid van meningsuiting (art. 7 GW) en de reikwijdte van de grondwettelijke vrijheid van godsdienst (art. 6 GW).
Het is ongerijmd dat de vrijheid van meningsuiting aan banden kan worden gelegd met een beroep op de vrijheid van godsdienst. Zoals Gerard Brandt vier eeuwen geleden al constateerde, is het begrip vrijheid veelomvattender dan het beperkte begrip godsdienstvrijheid. De ene vrijheid kan natuurlijk nooit de andere knechten, dan is er geen sprake meer van vrijheid. Naar mijn mening wordt de botsing van grondrechten onnodig veroorzaakt door een te ruime interpretatie van het begrip godsdienstvrijheid. Het alledaagse taalgebruik draagt hieraan bij: godsdienstvrijheid is niet hetzelfde als vrijheid van godsdienst. In het eerste geval wordt de godsdienst zelf beschermd, in het tweede geval het recht van de burger. De historische betekenis is de burger toe te staan zijn geweten te volgen en de godsdienst van zijn keuze vrij te belijden, zoals art. 6 GW zegt. Dat vrij belijden betekende niet dat hij zijn godsdienst aan anderen mocht opdringen, of zelfs maar in het openbaar mocht verkondigen. Katholieken die in de 16de eeuw overigens nog 90% van de bevolking van Amsterdam vormden moesten bijvoorbeeld bijeenkomen in schuilkerken.
De vrijheid van godsdienst was historisch dus veel beperkter van aard dan de vrijheid van meningsuiting, die een burger het recht geeft godsdienstige en politieke gedachten niet alleen te hebben, maar ook te verkondigen. Het is derhalve een gevaarlijk misverstand te denken dat het beperken van de vrijheid van meningsuiting het begrip en respect voor godsdiensten zou bevorderen. Alleen de vrijheid van meningsuiting schept ruimte in het publieke en wetenschappelijke debat. Zonder deze vrijheid moeten christenen, moslims en andere gelovigen zich weer terugtrekken in schuilkerken en schuilmoskeeën, omdat de mening van de een kwetsend zou kunnen zijn voor de ander. Een heilloze ontwikkeling. Zonder de vrijheid van meningsuiting is een dialoog met andersdenkenden niet mogelijk. Nadenken over godsdiensten kan leiden tot kritiek, maar het is het onvervreemdbare grondrecht van de burger zich een eigen levensovertuiging te vormen. Dat individuele grondrecht moet worden beschermd, niet de religieuze of politieke overtuiging. Het christendom, de islam, het socialisme of het liberalisme zijn niet boven kritiek verheven.
De Koning waakt
Dat aan het begrip godsdienstvrijheid een verkeerde betekenis wordt toegekend, komt ook door een recente grondwetswijziging. De huidige tekst van artikel 6 GW is: Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De burger mag zelf de grenzen van de wet opzoeken. Hier is duidelijk sprake van een terugtredende overheid. Bijna twee eeuwen lang, tot de grondwetswijziging van 1983, stond daar namelijk: De Koning waakt, dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat.
De overheid heeft het volste recht te controleren of levensbeschouwelijke organisaties zich houden aan de wet. Wat dit betreft, bestaat er teveel koudwatervrees bij het onderzoeken van religieuze uitingen. Het gaat nadrukkelijk niet om het onderzoeken van theologische opvattingen, die inderdaad vallen onder de vrijheid van godsdienst. Zonde is een theologisch begrip. Het heeft te maken met iemands zielenheil. Als je niet in een hiernamaals gelooft, is het begrip niet van toepassing. Het heeft niets te maken met het publieke domein, niemand - burger noch rechter - hoeft zich te verdiepen in welke heilsleer dan ook.
Het verschil tussen theologie en strafrecht is een van de uitgangspunten bij de scheiding van Kerk en Staat. Helaas niet in de islam, want in de sjaria vloeien deze twee aspecten in elkaar over, zoals blijkt uit dit praktijkvoorbeeld: Homosexualiteit is zondig, dus moet de homo worden gedood door hem vanaf het hoogste gebouw te gooien. Tot de komma is het een theologische opvatting die valt onder de vrijheid van godsdienst, na de komma is het aanzetten tot moord en valt het onder het strafrecht. Het is dan ook idioot dat de imam die deze uitspraak deed, niet is veroordeeld. Als hij had zich had beperkt tot de theologische uitspraak Homos komen niet in de hemel, was er niets strafbaars gezegd.
Wilders
De politicus Geert Wilders hield in 2007 een pleidooi voor het verbieden van de koran, omdat het net als Mein Kampf van Hitler zou aanzetten tot haat. Wilders heeft een punt als hij stelt dat godsdienstige teksten niet boven de wet kunnen worden gesteld met een beroep op de vrijheid van godsdienst (art. 6 GW). Evenmin staan gelovigen boven de wet als zij hun handelingen of gedragingen rechtvaardigen met een beroep op die godsdienstige teksten. Het is onthutsend hoe vaak de vrijheid van godsdienst wordt genoemd als legale grond voor verspreiding van de koran. Vrijheid van godsdienst is geen vrijbrief om anderen te beledigen of te bedreigen. In de negentiende eeuw hield de overheid het kerkelijke leven nauwlettend in het oog. Toch mag de koran in Nederland worden gedrukt en verkocht. De vrijheid van drukpers (art. 7 GW) staat dat uitdrukkelijk toe. Dit praktijkvoorbeeld laat zien dat het juist voor gelovigen onverstandig is de vrijheid van meningsuiting te willen beperken ten faveure van de vrijheid van godsdienst.
Historisch gezien beginnen onze grondrechten met de vrijheid van godsdienst, die een einde maakte aan de godsdienstoorlogen in de 16de en 17de eeuw. Andere politieke grondrechten komen pas veel later, maar vloeien er wel uit voort. Een schuilkerk toestaan impliceert ook het recht van vergadering en vereniging, al is het achter gesloten deuren. De bekroning van deze ontwikkeling is de vrijheid van meningsuiting, waardoor de vrijheid van godsdienst als afzonderlijk wetsartikel overbodig is geworden, want inbegrepen. Het schrappen van het grondwetsartikel, zoals bepleit door Paul Cliteur, zou beter duidelijk maken dat de staat er niet is om de godsdienst, maar om de burger te beschermen. Toch ben ik hier geen voorstander van. De nuance dat vrijheid een inclusief begrip is, zoals de remonstrant Gerard Brandt al wist, is niet besteed aan fundamentalisten, die het schrappen van het wetsartikel zullen uitleggen als een aanval op de godsdienst. Bovendien is de vrijheid van godsdienst opgenomen in internationale verdragen, die voorrang hebben op de grondwet. Ik denk dat het voldoende zou zijn om art.6 en art.7 samen te voegen. Dan wordt duidelijk dat de vrijheid van godsdienst een onderdeel is van de vrijheid van meningsuiting en niet daarboven staat. Voor godsdienstige opvattingen geldt onverkort de vrijheid van meningsuiting, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
Mat Herben is voormalig fractievoorzitter en Kamerlid van de LPF
Bron foto: Roel Wijnants / Flickr