Onzin als hoge kunst

Geen categorie17 mrt 2014, 20:29

In het zomernummer van een bekend tijdschrift voor ‘cultural studies’, Social Text, verscheen in 1996 een berucht geworden artikel. Het was geschreven door Alan Sokal, hoogleraar wis- en natuurkunde aan de Universiteiten van Londen en New York, en getiteld (hou je vast): “Grenzen overstijgen: naar een transformatieve hermeneutica van de kwantum zwaartekracht”. 

Het artikel betoogt dat de zwaartekracht een “linguistisch construct” is, dus niet daadwerkelijk bestaand maar door taal en machtsstructuren gemaakt. “Feministische denkers” zouden hebben laten zien, aldus Sokal, dat “de wiskunde is aangetast door kapitalistische, patriarchale en militaristische” concepten. Hij concludeerde dat er een “emancipatoire wiskunde” nodig is. Daarmee zou een “concreet handvat” gecreeërd kunnen worden “voor een progressieve politieke praktijk”.

De redactie van het tijdschrift juichte de bijdrage toe. Het zag er een “oprechte poging” in van een natuurkundige om in zijn vakgebied “bevestiging van de postmoderne filosofie te vinden”. Op de dag dat het tijdschrift verscheen moest de redactie tot haar schande echter vernemen dat het artikel natuurlijk geen serieuze bijdrage aan het wetenschappelijk debat was geweest; maar een grap, een volstrekt onzinnige aaneenschakeling van postmodernistische, linksige termen die op geen enkele manier voor serieuze wetenschap (of zelfs maar voor een serieuze argumentatie) konden doorgaan. Een geslaagd experiment om de flauwekul in de postmoderne sociologie aan te tonen.

Maar zou je zo’n grap niet ook kunnen uithalen in andere disciplines? Bijvoorbeeld in de kunsten? Neem de sjieke oude Parijzenaar en zijn jonge Afrikaanse vriend, die in de film Les Intouchables een aantal verfklodders op doek presenteren als “de nieuwste avant-garde uit Berlijn”. De werkjes zijn in enkele minuten gemaakt, zonder enige serieuze intentie, puur en alleen uit baldadigheid. Maar kunstminnende kenners laten zich overtuigen. Het is inderdaad schitterend, beamen ze. Prachtig! Vervolgens leggen ze er bedragen voor neer die doen denken aan wat museum Boijmans van Beuningen in 2011 betaalde voor de ‘pindakaasvloer’ van Wim T. Schippers. 30.000 euro. Voor een uitgesmeerde vlakte broodbeleg in een kamer.

Een paar jaar eerder had gemeente Rotterdam ook al zo’n 200.000 euro betaald voor Kabouter Buttplug, het gigantische standbeeld van een tuinkabouter alias ‘kerstman’ die een sex toy alias ‘kerstboom’ in zijn hand heeft. “Het past zo fantastisch in deze tijd en samenleving”, vond Joop van Caldenborgh, die het werk met belastinggeld had aangekocht. 

Is ook de muziekwereld vatbaar voor zulke oplichterij? Al decennia worden de meest bizarre geluidscreaties ruimhartig gesubsidieerd. Aaneenschakelingen van klanken die je de handen direct op de oren doen drukken om jezelf te beschermen leveren soms tonnen op. Tonale, melodieuze muziek wordt echter systematisch geboycott en buiten het subsidiecircuit gehouden. Is de atonale, conceptuele avant-garde gewoonweg te moeilijk voor eenvoudige stervelingen, en heeft de tonale, mooie muziek definitief afgedaan? Of is hier sprake van een vergelijkbare oplichterij als in de postmoderne sociologie en de abstracte kunst?

Om het te testen stuurde de Nederlandse componist Ed de Boer in 2005 een compositie naar het Fonds voor de Podiumkunsten (destijds Fonds voor de Scheppende Toonkunst geheten). De compositie was getiteld ‘Bubbles’ en bestond uit vijf korte delen. De noten waren echter niet door hem gecomponeerd of bedacht. Integendeel, hij had zijn zoontjes van 5 en 10 jaar oud even willekeurig op zijn elektrisch keyboard laten rammen. De klanken van het stuk zijn werkelijk afgrijselijk – en, althans zo lijkt het, niet te onderscheiden van de soort ‘muziek’ die doorgaat voor baanbrekend en hedendaags en die wordt toegejuicht door de subsidieverstrekkers.

Wat zou het Fonds doen? Zou het de grap doorzien? Zou het direct merken dat het hier ging om een onzincompositie gemaakt door rammende kleuters? Dat zou een manier geweest zijn om haar deskundigheid en bestaansrecht te bewijzen. Maar helaas. Het Fonds trapte er volledig in. Het honoreerde de subsidieaanvraag, waarbij het zich baseerde op twee “onafhankelijke commissies”. Deze commissies hadden “de compositorische kwaliteit als belangrijkste criterium” gehanteerd. In de toewijzingsbrief concludeerde het Fonds: “Beide commissies waren over dit werk positief gestemd. Zij waren van mening dat de relatief korte compositie vakkundig is gemaakt en deze qua idioom het reguliere werk van uw hand overstijgt”.

Dat reguliere idioom van componist Ed de Boer, dat in deze onzincompositie volgens het Fonds dus werd “overstegen”, is tonaal, aangenaam om naar te luisteren, heeft een melodie en een dramatische ontwikkeling – stuk voor stuk zaken die taboe zijn in de hedendaagse componistenbranche.

Hoe werd er vervolgens door het Fonds gereageerd toen Ed de Boer bekend maakte dat zijn ‘compositie’ een grap was geweest? Dat van ‘compositorische kwaliteit’ en ‘vakkundigheid’ geenszins sprake was geweest? Dit is het meest stuitende van het hele verhaal. Het Fonds verklaarde dat ook “een vorm van toeval” kunst kan zijn. Volgens het Fonds valt kwaliteit en vakkundigheid dus onder toeval!

Wat is hier aan de hand? De Nederlandse componist John Borstlap schreef er een boek over, The Classical Revolution, dat onlangs verschenen is bij Scarecrow Press in New York. Borstlap behoort tot de componisten die systematisch buiten het Fonds worden gehouden. In weerwil van de heersende orthodoxie schrijft hij luisterbare, tonale muziek. Zijn recente klassieke symphonie zit in de planning van de Berliner Kammersymphonie en is inmiddels door de Wiener Philharmoniker en het English Chamber Orchestra voor uitvoering geaccepteerd. Hij wordt door Duitse en Engelse  musicologen geprezen. Meesterpianist Alfred Brendel zei over een stuk van Borstlap dat het “op wonderbaarlijke wijze de geest van Liszt’s late muziek opneemt, en deze op persoonlijke en overtuigende wijze verder ontwikkelt”.

In zijn boek legt hij bloot hoe de subsidiecultuur zich heeft ontwikkeld, wat de achterliggende ideologie is, en hoe de subsidies gebruikt worden om precies het tegenovergestelde te bereiken van wat altijd als doel wordt voorgewend. In plaats van diversiteit en openheid in de muziek, heeft de subsidiecultuur juist een soort monocultuur mogelijk gemaakt, waarin een zeer kleine groep mensen met een extreme ideologie, vrijwel het hele veld heeft kunnen domineren. 

Een ontluisterend boek – waarover dinsdag 18 maart gedebatteerd zal worden met de auteur in de Amsterdamse Wackers Academie in de Eerste Helmersstraat 271.

Dinsdag 18 maart 2014

Wackers Academie, Amsterdam

Aanvang 20.00 uur.

Toegang gratis

Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten