Mario Monti is amper een half jaar aan de macht en de Italianen hebben al genoeg van zijn beleid. Er wordt te zwaar bezuinigd, klinkt het. De aandacht verschuift naar "groei". Maar wat ze vooral willen is meer geld.
Het begon zo veelbelovend. De oud-Eurocommissaris werd in november aangesteld om in Italië orde op zaken te stellen. Hij loodste een begrotingspakket door het parlement dat vooral dankzij meer belastingen het tekort dichtte. De pensioenleeftijd ging omhoog en Monti beloofde de arbeidsmarkt te hervormen. Er moest een einde komen aan de tweedeling tussen Italianen van middelbare leeftijd die dankzij vastgetimmerde contracten praktisch baanzekerheid genieten en jongeren die (mede daardoor) nauwelijks aan een baan komen.
Zes maanden later neemt de kritiek toe. De twee grootste partijen van het land, de centrumlinkse Democratische Partij en het centrumrechtse Il Popolo della Libertà, de partij van oud-premier Silvio Berlusconi, steunen zijn regering weliswaar, maar verloren fors bij de lokale verkiezingen van afgelopen zondag en maandag. Vooral de conservatieven moesten het ontgelden.
Rechts is verdeeld. Van de een mag het allemaal wel wat rustigeraan. De ander wil juist dat Monti doorpakt en eindelijk de macht van de vakbonden breekt.
Die vakbonden verletten in maart dat de arbeidsmarkt in rap tempo werd hervormd. Monti wilde het makkelijker maken voor bedrijven om werknemers te ontslaan, in de verwachting dat zij daardoor juist meer mensen aan zouden nemen. Nu is het vrijwel onmogelijk om van een werknemer af te komen. Die kan een ontslag jarenlang aanvechten. De rechter kan bedrijven zelfs dwingen mensen na jaren opnieuw op de loonlijst te zetten als hij bepaalt dat het ontslag niet was gerechtvaardigd.
Bezuinigd is er nog nauwelijks. De overheidsuitgaven liggen dit jaar op hetzelfde peil als vorig jaar. Nog altijd slokt de staat de helft op van wat alle Italianen in een jaar met elkaar produceren en verdienen. De staatsschuld is 20 procent groter dan het bruto binnenlands product, bijna 2.000 miljard euro.
Italië kwam daarom eind vorig jaar in de betalingsproblemen. De rente op Italiaans schuldpapier liep zo snel op dat de Europese Centrale Bank zich genoodzaakt zag bij te springen. De ECB kocht voor tientallen miljarden aan Italiaanse (en Spaanse) schulden op. De centrale bankiers gingen daarmee volgens de Duitsers hun boekje te buiten, maar Monti wil meer geld van Frankfurt. Dat is wel zo makkelijk: dan hoef je private investeerders er niet van te overtuigen dat je vaart zet achter de hervormingen.
Monti voelt echter de hete adem van de politiek in zijn nek. De Italiaanse economie krimpt dit jaar en dat is volgens velen te wijten aan zijn bezuinigingsbeleid. Op de korte termijn is dat wellicht waar (hoewel niet echt bezuinigd wordt, maar de groei in overheidsuitgaven wordt beperkt), hoewel de belastingverhogingen net zo goed schuldig kunnen zijn.
Om de Italiaanse economie op de lange termijn concurrerender te maken moet Monti echter doorpakken met zijn hervormingen. Energie- en transportbedrijven zijn nog altijd in staatshanden. De regelgeving voor bedrijven is zo alomomvattend en verwarrend, dat het ondernemers en buitenlandse investeerders afschrikt. Het is ook waarom er in Italië zo'n grote zwarte markt is en waarom corruptie, vooral in het zuiden van het land, een groot probleem vormt: de bureaucratie werkt bedrijven zo tegen, dat ondernemers eerder geneigd zijn een ambtenaar om te kopen dan zich aan de regels te houden.
Inmiddels is eenderde van de Italianen onder de 24 werkloos. Slechts 57 procent van de Italianen heeft een baan wat een van de laagste arbeidsparticipatieratio's in Europa is. De Italianen moeten, kort gezegd, gewoon aan het werk. Monti heeft als voordeel dat hij niet gekozen is en niet herkozen hoeft te worden. Laat hem daarom de Italianen de waarheid vertellen en niet in Frankfurt aankloppen voor meer gratis geld.
Foto:
Europees Parlement / Pietro Naj-Oleari