Zo sprak Mark Rutte een paar maanden geleden in een poging de economie verbaal te stimuleren. Niet dat de Minister-President zijn eigen aanwijzing opvolgt. Zo woont hij nog steeds in dezelfde Haagse bovenwoning die hij in 1999 voor 23.000 heeft gekocht. Ook een concertvleugel is nog niet aangeschaft. In huize Samsom is het met de keynesiaanse discipline weinig beter gesteld. Ofschoon Diederik anderen wil verleiden meer uit te geven schijnt de verbouwing van zijn eigen huis voortdurend uitgesteld te worden. Daar kan nog wel wat dood vermogen afgeroomd worden. Daarentegen heeft staatssecretaris Klijnsma wel een nieuwe tandem gekocht.
De achterliggende gedachte is helder: uitgaven zwengelen de economie aan. Dit is geheel in lijn met het keynesiaanse dogma dat vraaguitval de oorzaak is voor een economische crisis. Vraaguitval is een fenomeen dat zomaar kan gebeuren, zonder enige aanwijzing en op elk moment. Er kan dan ook geen controle over bestaan. Vraaguitval is namelijk, volgens Lord Keynes, het gevolg van animal spirits. Waarom crises elkaar met een zekere regelmaat opvolgen en waarom we nooit drie crises achter elkaar zien, waarna we een halve eeuw ervan gevrijwaard blijven, blijft onduidelijk. Evenmin wordt verklaard waarom aan elke crisis een periode van excessieve geldgroei voorafgaat. Maar goed, een kniesoor die daarop let. Als gevolg van de analyse dat een crisis wordt veroorzaakt door vraaguitval, luidt de oplossing vanzelfsprekend dat diezelfde vraag (consumentenbestedingen) gestimuleerd moet worden.
Of een economie groeit als gevolg van een stijging van de vraag of als gevolg van een stijging van het aanbod lijkt een 'kip en ei' vraag te zijn. Toch is dat niet zo. Robinson Crusoë, op zijn onbewoonde eiland, is niet echt geholpen als je zijn vraag gaat stimuleren. Ongeacht hoeveel goudmijnen hij aanboort of hoeveel stimulus hij van een overhelicopterende centrale bank directeur ontvangt. Robinson zal er weinig aan hebben. Robinson komt vooruit, zijn economie groeit, als hij consumptie uitstelt voor productie. Stel, hij gaat een dag niet vissen hij zal die dag minder eten - en knutselt in die tijd een visnet in elkaar waarmee hij de volgende dag misschien wel het driedubbele aantal vissen kan vangen; dan is het visnet het kapitaalgoed waarin Robinson geïnvesteerd heeft door te besparen op zijn visconsumptie. Hoeveel toeters en bellen er ook aan dit voorbeeld gehangen worden, de essentie blijft hetzelfde: een economie groeit door een toename aan kapitaalgoederen die voortkomen uit investeringen die op hun beurt het gevolg zijn van besparingen, ofwel het uitstellen van consumptie.
Het is in die zin hoopgevend dat onze politieke leiders hun eigen adviezen niet opvolgen. Zo verstandig zijn die adviezen namelijk niet. Veel beter is het de crisis uit te zieken, zuinig te leven en zoveel mogelijk te sparen, zodat de groei weer ingezet kan worden zodra de misinvesteringen uit de 'boom' periode zijn gecorrigeerd. Het is mooi dat onze leiders deze principes in hun privé-levens voorbeeldig toepassen, nu graag hetzelfde doen in de politieke arena.