Renske had botweg de naam kunnen ophoesten. Maar geen beter podium dan een rechtszaal. Zich inleven in de rol van Vivian kostte haar geen moeite.
Iets tussen een hoge emmer en een kuip. Harde plastiek. Met een brede, platte bovenrand. En een deksel om af te sluiten. Dat deksel lag ernaast op de groezelige cementvloer en de poes balanceerde elegant op de rand. Het water stond net te diep opdat ze ervan zou kunnen drinken. Ze strekte haar nek en probeerde het eventjes op drie poten. Ik heb haar geholpen. Een welgemikte trap onder de opgestoken staart, de aars als bullseye. Niet hard, ik wou haar geen pijn doen. Ze plonste in het water. De rand net hoog genoeg opdat ze er niet meer kon uitklimmen. Zwemmen lukte. Tien minuten? Een uur? Een halve dag? Twee dagen later ben ik gaan kijken. Nat met geklitte haren leek het poesje o-zo zielig, en het was dood bovendien.
Renske ging door, met de te hoge stem van een debutant, genietend van eindelijk een luisterend publiek.
Wanneer werd het een gewoonte? Na het tweede poesje? Of het vierde? Voor het vijfde kocht ik een zak grote kattenbrokken. Ik telde er vijfhonderd uit. Een opdracht, een beperking, een spel. Vijfhonderd brokken, dat was het. Ik was er zuinig mee, een streng dieet, als wou ik haar niet dood. Met de laatste tien brokken sloot ik mijn anorectisch poesje op in een achtergelaten caravan.
Van één poes heb ik spijt. Wellicht door de lichte dreun die door mijn lijf ging. Ik had haar aangeleerd naar me toe te komen als ik met de auto op de oprit kwam, door haar bij het openen van het portier iets lekkers toe te stoppen. Die keer was het een reepje rundstong. Ik gooide het onder de auto, en reed door. Een licht hobbel. Beetje akelig. Ik was ontroostbaar.
Renske hield haar adem in.
Ontroostbaar, maar ze kon er onaangedaan over vertellen. Münchausen by pussy, zo noemde Viv het. Een dood poesje maakte haar vreselijk verdrietig, en dan moest iedereen van haar houden. Ze kickte op de aandacht. Mannen moesten haar dan troosten, strelen, schoonlikken. Haar laten spinnen.
Viv kon er zelfs over opscheppen. Bij echte Münchausers sterft slechts tien procent van de kinderen, bij mij gaan alle poesjes gegarandeerd dood. Stuk voor stuk heb ik van ze gehouden. Het zijn aandachtshoeren. Net als ik. Zalig toch. Het koud maken van poezen tot kunst verheffen, echt iets voor een minister van Cultuur.
Waarom vertelde ze dit aan jou? vroeg de rechter.
We werden bedrogen door dezelfde man: zij als echtgenote en ik als minnares. Ofwel haat je elkaar, ofwel schept het een band.
Maar wie is dan de dader? Of ben je in het vuur van je verhaal vergeten dat we een dader zoeken?
Een keer heeft ze een poes van iemand anders vermoord. Die is het te weten gekomen. Die was furieus.
Wie? Zeg!
Eigenlijk wou Renske alleen nog zeggen dat de aanhoudende regen haar tegenstak.