Het verlangen en de pretentie om waarde te berekenen

Geen categorie15 jul 2013, 14:00
Binnen de discussie omtrent de oorzaken van de crisis, door sommigen een eurocrisis genoemd, en de voorgestelde oplossingen, neemt The Matheo Solution (TMS) van André ten Dam een prominente plaats in. Zowel in de probleemanalyse als in de oplossing maakt TMS de aanname dat het ruilmiddel een bepaalde, ideale waarde moet hebben. Indien de waarde van dat ideaal afwijkt, ontstaan er allerlei economische problemen, die gecorrigeerd moeten worden middels een aanpassing van de waarde van het ruilmiddel.
De te hoge waarde van de euro voor de zuidelijke landen en de te lage waarde van de euro voor de economische krachtpatsers in het noorden wordt in deze analyse zelfs expliciet genoemd als de voornaamste oorzaak voor de huidige problemen. De oplossing, volgens TMS, bestaat in het verlagen, respectievelijk verhogen van de waarde van de munt middels de- en revaluaties. Tevens wil TMS gelijksoortige problemen in de toekomst voorkomen door de juiste waarde van de munt te berekenen via een zogenaamde Purchasing Power Parity (PPP) of koopkrachtpariteit.
Kan dat allemaal wel? Wordt hier niet wat veel hooi op het ruilmiddelvorkje geprikt? Laten we eerst de theorie afstoffen om in herinnering te brengen hoe waardebepaling tot stand komt.
Waardetheorieën
Nu is de vraag hoe waarde tot stand komt een hele oude. Aristoteles heeft er al eens wat over gezegd, de Spaanse scholastieken, de Franse fysiocraten, Adam Smith en de 'Oostenrijkers'. De discussie ging hierbij hoofdzakelijk tussen de arbeidswaardetheorie (labour theory of value) en de subjectieve waardetheorie (utility theory of value). De in TMS voorgestelde PPP dient voornamelijk om de relatieve waarde tussen verschillende valuta te meten. Zij doet dit door een mandje goederen te nemen en de prijzen van hetzelfde mandje te vergelijken in verschillende landen om zodoende tot een koopkrachtvergelijking te komen. Een alternatief hiervoor is bv de Big Mac index waar prijzen van een Big Mac hamburger in een McDonalds restaurant in verschillende landen met elkaar vergeleken worden.
We zien meteen waar het misgaat. Afhankelijk van welke goederen je in het mandje stopt, kun je de koopkracht manipuleren. Dis is analoog aan inflatiemetingen waar eveneens een mandje met goederen wordt gebruikt, waardoor je, afhankelijk van de inhoud van dat mandje,  plotseling kunt aantonen dat het leven helemaal niet duurder is geworden na de introductie van de euro. Ook zijn bv Big Mac's in Oosteuropese landen vaak luxegoederen en duur ten opzichte van hetgeen er in de supermarkten ligt. Het is kortom nog niet zo eenvoudig om het koopkrachtpariteitsmandje representatief te vullen.
Nu is sinds de marginal revolution van de late 19e eeuw de strijd tussen de 'labour theory of value' en de 'utility theory of value' wel beslist en uitgevallen in het voordeel van de 'utility theory of value'. Overigens is het socialisme door Karl Marx gebaseerd op de 'labour theory of value'. Indien deze theorie juist was geweest, zou het tevens mogelijk zijn geweest om prijzen te berekenen waardoor er geen markten meer nodig zijn om tot prijsvorming te komen en de toewijzing van schaarse goederen centraal gepland had kunnen worden. De arbeidswaardetheorie is echter onjuist en dat is de voornaamste reden voor het mislukken van het socialisme in al haar varianten.
De wet van het afnemende marginale grensnut
Om te begrijpen waarom de subjectieve waardetheorie juist is moeten we een uitstap maken naar de wet van het afnemende marginale grensnut. Stel, ik heb drie eenheden water en ik heb vier toepassingen ervoor. Het liefste wil ik mij eerst douchen, dan mijn tanden poetsen, vervolgens koffie maken en ten slotte de vloer schrobben. Even aangenomen dat de eenheden water voor elke activiteit even groot zijn, betekent dit dat ik de vloer niet zal schrobben. Zou ik twee eenheden water hebben, dan zou ik geen koffie kunnen drinken.
We zien dus dat elke volgende eenheid van een homogeen goed lager gewaardeerd wordt dan de vorige eenheid. Ook zien we dat we niet zozeer het goed zelf waarderen als wel de toepassing ervan. Daarnaast is het van belang te beseffen dat waarderingen ordinaal van aard zijn en niet kardinaal. In dit geval waardeer ik douchen boven tanden poetsen, maar ik kan niet zeggen hoeveel meer.
Kortom: we waarderen het gebruiksnut van een goed. Die waarderingen zijn subjectief, wisselen van situatie tot situatie en van persoon tot persoon.
Markt, prijzen & laissez faire
In het geval u een goed bezit waarvan het grensnut lager is dan een ander goed, dan is het in uw voordeel dat goed met het lagere grensnut te ruilen voor een goed met een hoger grensnut.
Op de markt die daaruit ontstaat komen alle subjectieve waarderingen bij elkaar en ontstaat prijsvorming. Het is van belang dat prijsvorming onverstoord kan plaatsvinden omdat elke ingreep door derden tot gevolg zal hebben dat mensen minder optimaal hun doelen kunnen realiseren en zij dus minder gelukkig zullen zijn. Dat geldt voor alle pogingen om middels overheidsinterventies een groenere, meer eerlijke of meer sociaal zekere samenleving te maken (een eventuele democratische legitimatie hiervoor is irrelevant). De overheid is daarmee aantoonbaar een ongeluks- ipv een geluksmachine. Immers, als de overheidsinterventies hoog zouden staan op de individuele waardeschalen, zijn ze niet nodig. Als ze er niet op staan, zijn ze niet gewenst.
De kritiek van TMS op marktprijsvorming is dat prijzen vaak doorschieten. Dat kan zo zijn, ofschoon het nog helemaal niet zo makkelijk is om dat aan te tonen. Wat wel eenvoudig is aan te tonen is dat het proces van prijsvorming zwaar wordt verstoord door regelgeving en excessieve kredietcreatie. Maar ook al is het zo dat prijzen wat kunnen doorschieten, dat wil nog niet zeggen dat een berekende prijs beter is. Hoe vaak daarvoor ook de woorden objectief en onafhankelijk gebruikt worden.
Geld
Ook geld is een goed wat door iedereen subjectief en verschillend wordt gewaardeerd. Prijsvorming van geld dient dan ook plaats te vinden op een markt volgens de wetten van vraag en aanbod. Helaas hebben we te maken met nogal wat verstoringen zoals het feit dat we niet in vrijheid kunnen kiezen voor het ruilmiddel maar het moeten doen met een overheidsvehikel. Daarnaast wordt de waarde van het ruilmiddel zelf voortdurend verstoord door de effecten van fractioneel reserve bankieren en monetair beleid. Wat niet wegneemt dat de stap naar het berekenen van de waarde van het ruilmiddel, of meer precies de waarde van de nationale muntrekeneenheden (NCU), zoals TMS voorstelt, weinig anders zal betekenen dan een extra verstoring erbij.
De markt heeft altijd gelijk
Na het voorafgaande kunnen we concluderen dat de poging om de waarde van de national currency units (NCU) binnen TMS te bepalen via koopkrachtpariteitsberekeningen gedoemd is te mislukken. Om te beginnen is het hele principe van waarderen onjuist. Ten tweede moeten er nogal wat compromissen gesloten moeten worden bij het bepalen welke goederen eurozonewijd in het mandje komen gegeven de verschillende beleving en daarmee waardering van die goederen binnen de eurozone; waardoor de abstractie van de werkelijkheid, wat een mandje is, nog verder sublimeert.
Ook de analyse dat de euro te duur zou zijn voor sommige landen en te goedkoop voor andere kan niet kloppen omdat die uitspraak veronderstelt dat er een betere, een juiste prijs is. Wat ik heb proberen aan te tonen in dit stuk is dat de juiste prijs precies die prijs is waarvoor een goed of service verhandeld wordt. De Spaanse scholastieken uit school van Salamanca wisten dit reeds. Het kan natuurlijk best zo zijn dat u persoonlijk de marktprijs als een koopje of als gekkenwerk kwalificeert. Maar dat is slechts uw waardering versus de consensus.
Zoals ik al eerder heb proberen aan te geven is het probleem niet de kracht of de zwakte van het ruilmiddel maar de hoogte van het prijsniveau. Dat heeft echter een andere oorzaak. Door te stellen dat de waarde van de munt het probleem is, redeneert TMS naar de gewenste uitkomst van de- en revaluaties toe. Begging the question, noemen Amerikanen dat; of zoals wij zeggen: een cirkelredenering.
Wat blijft er over van TMS?
TMS is vooral een politieke oplossing. De euro kan blijven bestaan. Er zijn geen verdragswijzigingen nodig. De nationale muntrekeneenheden kunnen devalueren dan wel revalueren tov de euro. Daarmee kan TMS aan de politiek verkocht worden.
TMS mist dat diezelfde politiek veel eerder het probleem is dan de euro. De problemen zijn namelijk: excessieve kredietcreatie, monetair beleid, de politieke keuze om failliete banken te redden, de politieke keuze om failliete landen te redden, de politieke keuze om het Stabiliteits- en Groeipact niet te volgen, de politieke keuze om monetaire doelstellingen ondergeschikt te maken aan de politieke doelstelling van politieke schaalvergroting. De echte problemen zijn dus veel meer politiek dan monetair van aard.
Als ik daarbij optel dat TMS de fouten uit ons huidige financiële stelsel overneemt en zelfs uitbreidt door marktprijsvorming af te wijzen, lukt het mij niet enthousiast te worden over de introductie van zo'n complexe oplossing - zelfs bovengemiddeld intelligente mensen en specialisten moeten goed nadenken om het te begrijpen – niet in de laatste plaats omdat het meer dient om politieke onwil te bestrijden dan de kwaliteit van het ruilmiddel te verbeteren.
Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten