Het plezier van het denken

Geen categorie04 apr 2013, 12:00
De autobibliografie van Theodore Dalrymple.
Dalrymples nieuwste bundel, The Pleasure of Thinking (‘Het plezier van het denken’), lijkt op het eerste gezicht haaks te staan op de rest van zijn oeuvre. Ditmaal geen zwaarmoedige analyses over de uitzichtloze positie van de onderklasse of de onuitstaanbare sentimentaliteit van de moderne popcultuur, maar lichtvoetige beschouwinkjes over de boeken in zijn persoonlijke bibliotheek. Hij is namelijk, zo moeten we weten, een bibliofiel. Of nauwkeuriger: een bibliomaan. De eerste koopt boeken om van hun inhoud te genieten of er in ieder geval van te leren, maar bij Dalrymple gaat het veel verder dan dat. Hij heeft talloze boeken in zijn bezit waarvan hij vrij zeker weet dat hij ze nooit zal openslaan. Toch koestert hij ze als kostbare bezittingen. Niet eens omdat hij zichzelf wijsmaakt dat hij ze ooit nog eens van kaft tot kaft zal doornemen om zich zo aan de erin vervatte kennis te laven. Ze zijn hem vooral dierbaar vanwege de verhalen die eraan vast zitten: over de plekken waar ze gekocht zijn, over voorgaande eigenaren die er hun inscripties en aantekeningen in achterlieten en uiteindelijk over hemzelf als huidige eigenaar. Deze bundel is een eerbetoon aan zijn boeken: hun levensgeschiedenissen en hun betekenis voor hem. Een autobibliografie zogezegd: een door de eigenaar opgetekende geschiedenis van zijn bibliotheek, in de vorm van een verzameling essays. 
Sommige van die essays vertellen vooral iets over de wereld, waarmee het zoals bekend volgens Dalrymple niet best is gesteld. Kort gezegd: de wereld gaat naar de haaien, om te beginnen in het Verenigd Koninkrijk. Hij weet zelfs een jaartal te geven voor het moment waarop de Britse cultuur zijn laatste onderscheidende kenmerken zou hebben verloren: 1959, "het jaar waarin de 38ste en laatste editie van de serie Notable British Trials verscheen” (de bundel staat vol met dit soort pareltjes van cultureel pessimisme). Behalve over de wereld vertelt zijn bibliotheek uiteraard ook iets over Dalrymples eigen levensverhaal. Er zijn boeken uit zijn Afrikaanse periode, boeken die hij kocht tijdens reizen in Latijns-Amerika, Azie en Europa, boeken die hij oppikte in de marge van zijn optredens als medisch getuige-deskundige in Engelse rechtbanken. Er zijn boeken die op zijn vakgebied liggen (de bundel bevat lugubere essays over beruchte gifmengers en hilarische over schijndood-experts) en boeken die iets zeggen over zijn bredere intellectuele belangstelling.
Uiteindelijk kan een autobiografie van een bibliotheek alleen recht doen aan de verzameling als zij ook iets zegt over de diepere beweegredenen van de verzamelaar. Niet op een zoetsappige manier uiteraard, dat zou niet passen bij een man die in een van zijn boeken waarschuwde tegen het ‘sluipend gif van de sentimentaliteit’. Wel op een indringende manier die af en toe zelfs aan het emotionele raakt. Nou ja, bijna dan. Dalrymple blijft immers een Brit: zelfs in deze momenten van zelfanalyse blijft hij een ironische afstand bewaren tot zijn onderwerp. In deze staat van quasi-emotie (‘tussen betrokkenheid en onthechting, de heilige Bodhiboom en de wereld buiten’) voelt hij zich het meest op zijn gemak. En nergens is die staat beter voelbaar - of wellicht nauwkeuriger in Dalrymples geval: denkbaar - dan in de stoel van zijn bibliotheek. Dankzij zijn nieuwe bundel weten we nu hoe het voelt om daar te zitten: al met al inderdaad bepaald niet onplezierig.
Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten