Afgelopen woensdag werden in de Syrische stad Homs een Amerikaanse journaliste, Marie Colvin, en een Franse persfotograaf, Remi Ochlik, gedood. Hoewel we nu lezen dat beiden wereldberoemd waren, Colvin als verslaggever van vele oorlogen, en Ochlik met zijn foto's uit Haïti, had u vast nog nooit van ze had gehoord. Ik ook niet, al lezen we dat ze vele prijzen hadden gewonnen. Ochlik (28) had er zelfs nog net één opgehaald in Parijs, en was meteen weer naar het Midden-Oosten teruggevlogen, nog voor hij zijn vriendin had gezien. Ook Colvin was menigmaal onderscheiden en zag er met haar ooglapje onverschrokken uit. Ik vraag me wel af hoe je met zo'n tattoo incognito door dictaturen reist, maar Colvin (56) heeft het voor de Sunday Times lang volgehouden en was een ervaren verslaggever. Haar oog verloor ze tien jaar geleden in Sri Lanka omdat ze eerst haar stuk wilde afmaken en een deadline moest halen. In de oorlogsverslaggeving getuigt dit van de juiste spirit.
De vraag waarom die deadline zo belangrijk was voor lezers van de Sunday Times, die zo'n zondagskrant voor alles en nog wat lezen, maar niet voor het laatste nieuws uit Sri Lanka, wordt nooit gesteld. Het idee is altijd dat 'de wereld' op de hoogte moet worden gebracht, zo snel mogelijk, liever nog gisteren dan vandaag. Of de lezers daar nu zo in zijn geïnteresseerd, blijft de vraag. Maar alles draait om de actualiteit en het breaking news. De concurrentie om de eerste te zijn, live uit het crisisgebied, is enorm. Volgens mij is dit vooral journalistenmacho. In de pikorde van de journalistiek staat de oorlogsverslaggeving hoog genoteerd, omdat hier de meeste risico's worden genomen en het 'echte werk' wordt gedaan. Je hoort bewondering te hebben voor de moed van al die frontlijnjournalisten die hun leven wagen om het thuisfront (journalisten die op veilige redacties zitten) op de hoogte te stellen. En het idee bestaat dat 'beelden' - de gedachten gaan uit naar Peter Arnett, die faam maakte in Vietnam in Bagdad de kruisraketten vanuit zijn hotelkamer voorbij zag komen en sterreporter Christian Armanpur voor CNN vanuit Sarajevo - tot westers ingrijpen kunnen leiden. In Sarajevo heeft dat overigens drie jaar geduurd, de 'actualiteit' bestond toen jarenlang uit Servische beschietingen vanuit de bergen op de moslimwijken in het centrum van de stad. Het belang van 'beelden' en actuele verslaggeving wordt volgens mij zwaar overschat, doordat de media door hun eigen rol geobsedeerd zijn en zichzelf zo belangrijk vinden. Een enkele keer hebben actuele beelden repercussies (op 9/11 bijvoorbeeld), maar meestal niet, want de wereld zit vol 'beelden', het geweld went snel, de televisie schept ook een afstand, en het zijn altijd geopolitieke afwegingen van de grote mogendheden die beslissend zijn voor het verloop van de strijd. Dat politieke spel vindt in de achterkamers in hoofdsteden plaats, niet op het slagveld.
Zelf laat ik die actuele beelden meestal zitten. Wat moet je met al die schietpartijen, bombardementen en actieshots? Je kunt niet eens zien wie aan het winnen is en in de bioscoop vind ik ze ook altijd al dodelijk vervelend. Dat is misschien het meest tragische aan de dood van Colvin en Ochlik. Het is zo zinloos. Ze werden gedreven door een enorme urgentie (en een enorm ego, een zucht naar sterrendom en de kick van de spanning), maar het gaat uiteindelijk om de vaak weinig spectaculaire duiding die je juist niet op die beelden ziet. Oorlogsbeelden en interviews met slachtoffers zijn bovendien altijd hetzelfde, waar de oorlogsverslaggevers op zoek zijn naar de ellende met een eigen verhaal en een eigen gezicht. Maar ook dan blijft steeds de vraag: wat is de meerwaarde van dit nieuws dat behalve bij het uitbreken van een conflict al snel geen nieuws meer is? En moet je je daarvoor kapot laten schieten? Waarbij nog komt dat je alleen aan levende journalisten die live berichten wat hebt, en niet aan dode die nu door de media tot echte helden worden uitgeroepen omdat ze kapotgeschoten zijn. Alsof sneuvelen tijdens een journalistieke missie in de frontlinie een hogere opdracht is.
Een week voor het overlijden van Colvin en Ochlik in Homs stierf in het grensgebied tussen Syrië en Turkije de journalist van de
New York Times Anthony Shadid (43). Hem kende ik wel, omdat ik de
International Herald Tribune lees, en omdat Shadid ook analyses deed, de wereld van de duiding die mij meer zegt. Shadid had al twee keer een Pulitzer gewonnen, en ook zijn dood is niet helemaal onopgemerkt gebleven, anders dan die van al die anonieme plaatselijke slachtoffers. Maar Shadid kwam niet om het leven door een raketinslag van de troepen van Bashar al Assad, maar viel tijdens een vlucht om Syrië uit te komen plotseling dood neer als gevolg van een acute astma-aanval. Shadid - een Amerikaan van Libanese afkomst en op zijn manier een eigentijdse
Lawrence of Arabia - had zijn medicijnen bij zich, maar kon de nabijheid van paarden niet verdragen, waarvoor hij extreem allergisch was. Dat kan dus ook. Ik vond zijn dood schokkender.