Toen de zeventiende-eeuwse schilder Frans Post voet zette in Brazilië zette hij zich aan de schone taak om de flora en fauna aldaar secuur te schilderen. Niet om er mooie schilderijen van te maken – al zou ik best een Post aan de muur willen hebben – maar om zijn opdrachtgever in het vaderland een idee te geven wat er zoal te halen viel in deze nieuwe kolonie.
Bij zijn dierenschilderijen zette hij er behulpzaam bij of het dier al dan niet eetbaar, dan wel aaibaar was. Dat lijkt wel vreemd, maar toch is dat niet eens een vreemde gedachte want de door Rudy Kousbroek geïntroduceerde aaibaarheidsfactor is het belangrijkste perspectief waarmee vooral jonge kinderen de niet-menselijke dieren tegemoet treden.
Sommige volwassenen houden deze aaibaarheidsbehoefte, maar volwassenen kijken vooral met een watertandende blik naar dieren, door de blik van eetbaarheid. Welke dieren gegeten worden varieert enorm qua cultuur. Zo walgen mensen in dit kikkerland van het eten van hond, terwijl dat in andere landen een lekkernij is. De kip is zonder twijfel het meest door mensendieren gegeten dier – op de vissen na.
Vissen zijn de meest vergeten dieren. Wellicht omdat ze zo weinig aaibaar zijn en ze ook niet kunnen gillen als een mager speenvarken. Kannibalen hebben een voor ons excentrieke indeling van eetbare dieren: de mensendieren – doorgaans van een andere stam – vallen er ook onder. Het taboe om mensendieren te eten – zelfs als ze een natuurlijke dood zijn gestorven – is een groot taboe. Door dat taboe gaan heel wat calorieën en eiwitten verloren. Het is zelfs taboe om de dode mensendieren aan de honden en katten op te voeren. Toch is dat niet primair wat ik hier wil bepleiten.
Hoe wij denken over dieren is ons door cultuur aangeleerd. Wie onder de loep neemt wat ons van kinds af aan is bijgebracht over onze omgang met dieren zal zien dat dat niet alleen inconsistent is maar ook niet moreel te rechtvaardigen. We worden geleerd dieren niet te slaan, maar wel dieren te eten die door anderen zijn dood geslagen. Het gebrek aan morele rechtvaardiging geldt natuurlijk voor meer culturele praktijken (zoals besnijdenis). Om zeker te zijn of culturele opvattingen en gebruiken moreel te rechtvaardigen zijn, is ethische reflectie vereist. In de filosofie is sinds zo’n 50 jaar enorm werk verzet om te reflecteren over hoe mensen met dieren omgaan.
De door filosofen breed gedragen conclusie is niet mals: door niet-menselijke dieren (met uitzondering van de doorgaans aaibare honden en katten) buiten de morele cirkel te plaatsen enkel en alleen omdat het geen mensen zijn, is een vorm van ongerechtvaardigde discriminatie te vergelijken met racisme en seksisme. Het discrimineren op basis van soort wordt speciësisme (of soortisme) genoemd.
Dit speciësisme heeft twee dimensies. Ten eerste is het een feitelijke observatie: niet-menselijke dieren in de intensieve veehouderij worden jaarlijks in Nederland met honderden miljoenen gedood. Ten tweede is er de vraag of er redenen zijn waarom de manier waarop wij al die dieren behandelen/mishandelen en hun doden te rechtvaardigen is. Veel dieren, waaronder dus mensen, hebben het vermogen om pijn en angst te voelen en hebben een levenswil. Waarom zouden mensendieren niet-menselijke dieren zo mogen behandelen? Alle argumenten die de lezer nu te binnen schieten zijn door filosofen reeds weerlegd. Behalve smaak en cultuur zijn er geen redenen die rechtvaardigen hoe wij dieren behandelen.
Artikel 1 van de Nederlandse grondwet wordt vaak aangehaald als voorbeeld van dat discriminatie in Nederland verboden. Het discrimineren van niet-menselijke wezens is echter volkomen legaal en iedereen – op een klein aantal veganisten na – doet er aan mee. Nederland is een speciësistische samenleving waarin het discrimineren van niet-menselijke dieren geïnstitutionaliseerd is en deel uitmaakt van onze cultuur.
In Nederland kampen we met de erfenis van het slavernijverleden. Alle politieke gezindten zijn het er in ieder geval over eens dat slavernij verwerpelijk is. Echter, er is nog steeds slavernij in Nederland waar iedereen en het gehele politieke spectrum – met als spectaculaire uitzondering de Partij van de Dieren – aan mee doet: de beestachtige behandeling en moord op niet-menselijke dieren.
Dierendag heeft helemaal niks met dieren te maken, maar alles met ons mensen die graag een goed gevoel willen hebben. We maken onszelf wijs dat we van dieren houden, maar we eten ze ook. Zo lust ik er nog wel een.
Als we dierendag serieus nemen, dan moeten we de manier waarop we niet menselijke dieren behandelen drastisch herzien. Als dat lukt – en als Nederland dan het morele voortouw neemt en het eerste compleet veganistische land ter wereld wordt – dan kunnen we de dag waarop dieren rechten krijgen dierendag noemen. Voor alsnog kan iedereen vandaag nog besluiten om te stoppen met het discrimineren en uitbuiten van dieren. Veganisme is niet alleen makkelijk, het is ook een morele plicht.
Floris van den Berg is filosoof en veganist. Wie nog argumenten denkt te hebben om vlees eten etc. te rechtvaardigen verwijs ik graag naar mijn boek ‘De vrolijke veganist’. Ik kan je op een briefje geven dat jouw argument er ook bij staat – en keurig wordt weerlegd. Zo niet, mail me maar, dan doe ik het alsnog.