In een eerder artikel van april 2014 getiteld Twijfel zaaien als demoniseringstaktiek, ging DDS Finance eindredacteur Jean Wanningen in op de ontstaansgeschiedenis van de one size fits all euro.
Wanningen wees erop dat de motivatie om tot de euro te komen, een politieke was en niet een economische. Hij toont in zijn artikel aan dat er al in 1975 gewaarschuwd was voor de negatieve gevolgen van de euro als eenheidsmunt door de Optica Groep, een gezelschap van topeconomen die advies gaven aan de Europese Commissie. Zij wezen op het gevaar van massawerkloosheid bij het doorvoeren van een eenheidsmunt zonder monetaire flexibiliteit.
Vanuit historisch perspectief is het interessant om nog eens die eerdere pogingen om tot een gemeenschappelijke munt c.q. monetaire unie te komen onder de loep te nemen. Zowel in de jaren zeventig (onsuccesvol) als in de jaren negentig (succesvol) is er in Europa naar een gemeenschappelijke munt gestreefd. Naast politieke argumenten (Mitterrand vreesde voor een overheersing van een verenigd en oostwaarts gericht Duitsland en vooral voor een te dominante positie van de sterke D-mark, en wilde dit voorkomen met de eenheidseuro), speelden in verschillende stadia ook economische en monetaire motieven een rol.
Op de website History Today vond ik een interessant artikel uit 1997 van Martin Dedman, waarin in wordt gegaan op de eerste pogingen in de jaren zeventig om tot een gezamenlijke Europese munt te komen of in ieder geval tot een monetaire unie.
De eerste keer dat het besluit werd genomen om tot een EMU (Europese Monetaire Unie) te komen, was bij een Europese top in Den Haag in 1969. Dit werd gedaan op aandringen van zowel Frankrijk en Duitsland. De commissie Werner werd benoemd om e.e.a. uit te werken. In het verslag van deze commissie werd een eenheidsmunt als mogelijke vervolgstap genoemd (overigens, al in 1929 is er voor het eerst gesproken over een Europese eenheidsmunt, door de Duitse politicus Gustav Stresemann in een toespraak voor de Volkenbond). Binnen een jaar na het opstarten van de commissie Werner brak er grote ruzie uit tussen Frankrijk en Duitsland over de vraag wie nu als initiatiefnemer moest worden gezien, want beide landen eisten de eer daarvoor op. Het bekende Europese politieke gekrakeel dus.
Toch was er wel degelijk een economische reden om te komen tot gesprekken over de EMU. Die reden was gelegen in een aantal monetaire crises sinds de late jaren zestig. Nadat in 1967 de Engelse pond hard onderuit ging, waren er in 1969 crises betreffende de Amerikaanse dollar, het goud en de Franse franc. Er waren destijds nog maar zes munten in de EEG (Engeland werd pas EEG-lid in 1973). Vervolgens zag de wereld in 1971 de instorting van het Bretton Woods systeem, toen de Amerikanen de beslissing namen de dollar te laten zweven. Dit verergerde de monetaire instabiliteit in Europa en de onderlinge wisselkoers fluctuaties, die een negatieve impact hadden op de reële economie.
De gedachte van de zes (later zeven) EEG-landen begin jaren zeventig was dus, dat door Europese munten te koppelen in een monetair systeem en in een bepaalde verhouding tot de dollar te houden, er meer monetaire stabiliteit zou komen. Dit werd het slang in de tunnel-concept genoemd. De Fransen zagen als bijkomend voordeel, dat zij zouden mee profiteren van de sterke monetaire reserve van Duitsland.
Dit slang in de tunnel concept is overigens nooit echt tot leven gekomen, omdat de landen die er deel van uitmaakten uiteindelijk hun eigen weg gingen. Wat wél overbleef van de Slang in de tunnel-groep, was de markzone (Duitsland, Benelux en Denemarken) die hun munten gekoppeld hielden en daarmee succesvol waren. De markzone heeft stand gehouden tot de oprichting van de euro en is succesvol geweest, waarschijnlijk omdat de markzone (in tegenstelling tot de eurozone) zeker niet helemaal, maar wel veel beter voldeed aan de economische convergentie-eis van een OCA (Optimal Currency Area).
Die eerste poging van de EEG in de jaren zeventig om tot een monetair stelsel te komen en mogelijk tot een eenheidsmunt, leed schipbreuk aan het eind van de jaren zeventig. In het bovengenoemde artikel van Martin Dedman lezen we, dat dit mede kwam door de verschillende OPEC crises (de eerste van 1972-1974 en de tweede eind jaren zeventig). Als gevolg hiervan verdubbelde de olieprijs meerdere keren en ontstond een forse recessie in het Westen. Ook de toetreding van Spanje tot de EEG en onenigheid over het landbouwbeleid zorgden voor beroering. Toch waren in de late jaren zeventig zowel de Franse president Giscard dEstaing als de Duitse kanselier Schmidt voorstanders van EMU, maar door alle economische en politieke perikelen raakte dit streven dus op de achtergrond, om na de Duitse hereniging in 1990 ineens weer op de voorgrond te treden.
Wat we misschien van deze geschiedenis kunnen leren, is dat de eurozone met one-size-fits-all euro tot sterven gedoemd is (omdat het simpelweg geen OCA is en ook niet binnen 20 jaar zal worden), maar dat een terugkeer naar 28 losstaande nationale munten in de huidige EU, ook geen ideale situatie zal opleveren (omdat dan vermoedelijk weer de monetaire instabiliteit van begin jaren zeventig terug zal keren). De waarheid ligt dus, zoals wel vaker, in het midden.
Slotopmerking: zoals hierboven vermeld heeft de Optica Groep van topeconomen de huidige euro-ellende al in 1975 voorspeld, maar de Optica Groep zag wel degelijk de noodzaak in om tot een samenhangend Europees monetair stelsel te komen. Zij opperden daarom een stelsel van parallelle munten. Een nieuwe gemeenschappelijke Europese munt zou volgens de Optica Groep parallel aan nationale munten ingevoerd moeten worden. In tegenstelling tot wat sommigen denken, is The Matheo Solution (TMS) niet een model van parallelle munten. TMS is gebaseerd op het baanbrekende idee van André ten Dam om een scheiding aan te brengen tussen de functie van een munt als betaalmiddel en die van rekeneenheid. In die zin kunnen we TMS zien als een verbeterde versie van de voorstellen van de Optica Groep.