Sven schreef gisteren ware woorden.
Sven wees gisteren op de
gestage achteruitgang van de geesteswetenschappen in de Nederlandse academische wereld. Aan de hand van het werk van Martha Nussbaum rechtvaardigt hij een volwaardige positie van de geesteswetenschappen aan de universiteit. Nussbaums verweer is terecht en gaat voor een groot deel terug op de grote Ortega y Gasset, die in zijn 'Misión de la Universidad' uit 1935 al betoogde dat de universiteit niet alleen onderzoeksresultaten en mensen met een papiertje moet produceren, maar vooral studenten cultureel moet vormen. Kennis van cultuur en geschiedenis is voor Ortega onontbeerlijk, want, zo zegt hij, 'de mens heeft geen natuur, de mens heeft enkel zijn geschiedenis'.
Hoezeer Ortega, Nussbaum en Sven ook gelijk hebben, hun woorden zullen bij de meeste praktisch ingestelde mensen als zinloze idealen terzijde worden geschoven. Het gaat om productie draaien en resultaten publiceren, zo menen deze intellectueel verdorde geesten. Zij worden door de overheid en door de toenemende bureaucratisering van de universiteit op hun wenken bediend: onderzoek moet aantoonbaar nut hebben, wil het in aanmerking komen voor centjes van het NWO. Valorisatie is alles; wat levert welk onderzoek de samenleving op?
Die vraag heeft twee fundamentele problemen die voortkomen uit de kortzichtigheid van bureaucratisch bestuur en te weinig filosofische scholing. In de eerste plaats is veel onderzoek dat als mijlpaal van wetenschappelijke kennis geldt, totaal niet maatschappelijk relevant. Iedereen loopt weg met de cultheld fysicus Einstein en zijn relativiteitstheorie. Maatschappelijke relevantie: zo goed als nul. Nog een voorbeeld: mensen die niet al te bekend zijn met (de filosofie van de) wiskunde gooien er op verjaardagen nogal eens een Onvolledigheidsstelling van Gödel in. Ze hebben geen idee wat ze (het zijn er twee) betekenen, maar het wordt als geniale wetenschap beschouwd. Of wiskunde een wetenschap is, valt nog maar te bezien, maar het punt is dat bepaalde benchmarks van 'wetenschappelijkheid' grote waardering oogsten, maar nauwelijks maatschappelijke relevantie hebben.
In de tweede plaats is van veel onderzoek niet te voorspellen wat de waarde ervan is. Neem de moderne logica; de ontwikkeling daarvan vanaf het eind van de negentiende eeuw is een van de grote succesverhalen van de filosofie. Zonder de logica geen computerwetenschap. (Wat betreft de verdiensten van de geesteswetenschap zou wat meer eigenwaarde niet alleen nodig, maar ook te rechtvaardigen zijn.) Toen Frege de aanzet gaf tot de moderne logica in 1879 waren de toepassingen van zijn werk totaal niet te overzien. Het was zo goed als ondenkbaar dat zijn werk aan de wieg zou staan van de computerwetenschap. Hoe hard het genie ook aan de deur van het NWO zou kloppen, hij zou nul op rekest krijgen.
Valorisatie is dus een bureaucratische flop. De maatschappelijke waarde van bepaalde 'onomstreden' Grote Theorieën is zo goed als nihil en daarnaast is niet te overzien wat de maatschappelijke waarde van een theorie zal zijn. En toch houdt de (semi-)overheid stug vast aan dit onzinnige criterium. En het zijn vooral de geesteswetenschappen die lijden onder dit criterium, want die wetenschappen kunnen niet de technische toepassingen leveren die sommige betawetenschappen wel produceren.