Het Verdrag van Maastricht (1992) vormde de basis van de huidige monetaire unie en de euro. Van Rompuy heeft eind 2012 een voorstel gedaan voor het vormen van een volledige politieke unie.
Maar is dat voorstel iets nieuws? Vandaag deel 1.
Volgens gewezen premier Lubbers zijn de toenmalige regeringsleiders in Maastricht '
vergeten' om van de Europese Unie ook een politieke unie te maken. Uit onderstaand relaas blijkt echter, dat ideeën over een politieke unie al langer, véél langer speelden. Men is het dus niet vergeten, maar vergaande
Nederlandse (!) voorstellen die Europa in federalistische zin verder duwden en waarbij de macht van de Commissie versterkt werd, waren voor de overige landen -op het federalistische België na- véél te federaal en Nederland diende gauw een meer conforme tekst in.
Natuurlijk zijn de ideeën van een politieke unie, een Verenigde Staten van Europa niet nieuw. Sterker, wijlen Robert Schuman en zijn compaan Jean Monnet maakten er geen geheim van, dat wat hun betreft Europa één staat zou moeten worden. Ter meerdere eer en glorie van de eeuwige Europese vrede en grenzeloze solidariteit. Maar toen, we spreken nu over 1951, waren de geesten uiteraard nog niet rijp daarvoor. Het duurde meer dan tien jaar voordat er openlijk werd vergaderd over mogelijke (monetaire en politieke) eenwording tussen de diverse Europese natie staten.
Al in 1962 kwam de EEG Commissie van Walter Hallstein met de eerste voorstellen tot de oprichting van een monetaire unie voor de deelnemende landen. Het duurde vervolgens vijf jaar voordat deze concreet werden voorgelegd aan de Raad. Op een topbijeenkomst van Den Haag in 1969 legden de aanwezige staatshoofden een nieuwe doelstelling voor de Europese eenwording vast: de Economische en Monetaire Unie (EMU), naar aanleiding van het zogenaamde rapport Barre, dat stelde:
"In the 1962 Memorandum, the Commission of the European Economic Community affirmed that the co-ordination of the Member States policies would be incomplete, and therefore possibly ineffective, if no comparable action were taken in the field of monetary policy. It recommended, among other things, the creation of a number of procedures for prior information and consultation, the establishment of a common position with regard to external monetary relations, and the negotiation of an agreement laying down the extent of the obligations with regard to mutual aid under the Treaty.
De Nederlandse reactie op dit rapport was aanvankelijk lauwtjes. De noodzaak van beleidscoördinatie werd erkend, maar een intergouvernementeel systeem voor monetaire steun vond men overbodig. Maar een nota van het Nederlandse Ministerie van Financiën uit 1969 is in dit verband wel interessant. Het lijkt er sterk op dat men een (financiële) crisis bepleit om andere landen tot hervormingen te dwingen:
" het uitbreken van een crisis met de daarmee gepaard gaande speculatie kan onder sommige omstandigheden zelfs gewenst zijn ( ) om degenen die politiek verantwoordelijk zijn voor dat beleid op hun verantwoordelijkheid te drukken en hen tot het treffen van te lang uitgestelde, juiste aanpassingsmaatregelen te dwingen."
Een interessante zienswijze, zeker ook in het licht van de huidige eurocrisis en de daarmee gepaarde gaande politieke druk van de EU op landen als Griekenland, Portugal, Cyprus en Spanje om in ruil voor geld stringente hervormingen en bezuinigingsmaatregelen te treffen.
Onder leiding van de toenmalige Luxemburgse premier, Pierre Werner, werd vervolgens een verslag opgesteld met een stappenplan voor de totstandbrenging van een echte economische en monetaire unie binnen een termijn van tien jaar. Het uiteindelijke doel was de volledige liberalisering van het kapitaalverkeer, de onbeperkte omwisselbaarheid van de valuta's van de lidstaten en de definitieve vastlegging van de wisselkoersen. Frankrijk en Luxemburg behoorden tot het kamp van de monetaristen. Zij willen eerst de wisselkoersen tussen de lidstaten vastleggen, waarna economische convergentie automatisch zou volgen. Duitsland en Nederland daarentegen, pleitten juist voor een periode van economische convergentie vóórdat er een gemeenschappelijk monetair beleid kan worden gevoerd.
In oktober 1970 presenteert Werner het rapport van zijn comité aan de Europese Raad. Het plan bepleit een parallelle voortgang van economische en monetaire integratie, maar daar bleek onvoldoende politiek draagvlak voor. Ook toen lag het afdragen van soevereiniteit al politiek gevoelig. Uit het Werner rapport:
"The centre of decision for economic policy will exercise independently, in accordance with the Community interest, a decisive influence over the general economic policy of the Community. In view of the fact that the role of the Community budget as an economic instrument will be insufficient, the Communitys centre of decision must be in a position to influence the national budgets, especially as regards the level and the direction of the balances and the methods for financing the deficits or utilizing the surpluses."
Dat zijn stevige teksten. Maar vooral Frankrijk lag dwars. Frankrijk wilde wel vaste wisselkoersen, maar geen gedwongen economische convergentie (die zou volgens de Fransen vanzelf wel optreden...). Er waren verschillende bilaterale besprekingen tussen Pompidou en Brandt nodig om het onderhandelingsproces verder te brengen. Uiteindelijk zwicht Willy Brandt onder de Franse druk. Hij zei in de Bondsdag:
"Die große gemeinsame Aufgabe der 70er Jahre ist die Fortentwicklung der Gemeinschaft zur Wirtschafts- und Währungsunion. Der von den Sechs zusammen mit der Kommission ausgearbeitete Stufenplan stellt in Wirklichkeit eine neue Magna Charta für die Gemeinschaft dar."
Zulks tot grote frustratie van Nederland, dat vond dat Duitsland veel te veel concessies had gedaan. Het Plan-Werner ging derhalve van tafel. In een document van de Luxemburgse ambassade uit 1971 komt echter wel naar voren dat Duitsland koste wat kost wil vermijden dat een communauté de stabilité zich ontwikkelt tot een communauté dinflation. Gelet op haar geschiedenis verbaast dat niet. In feite loopt die Duitse inflatie-angst tot op de dag van heden door. Het Plan-Werner legde echter wel de basis voor een ander Plan, dat van Jacques Delors. Maar voordat we daar aankomen eerst een woord over het toenmalige financiële stelsel.
Na het instorten van het Bretton Woods systeem, in augustus 1971, toen de Amerikaanse president Richard Nixon de koppeling van de us-dollar aan de goudprijs losliet, kwam de vorming van een Europese eenheidsmunt in een stroomversnelling. De Economische Gemeenschap trachtte de monetaire eenwording in 1972 opnieuw vlot te krijgen met de creatie van de zogenaamde 'slang in de tunnel'; een mechanisme om de wisselkoersschommelingen (de 'slang') te beheersen binnen nauwe vooraf vastgestelde fluctuaties ten opzichte van de dollar (de 'tunnel'). Maar door de opeenvolgende oliecrises, de zwakke dollar en de verschillen in het economisch beleid tussen de lidstaten lukte het niet om een stabiel wisselkoersmechanisme tot stand te brengen. De Europese Commissie vroeg en kreeg vervolgens advies van de Optica Groep, bestaande uit internationaal vermaarde monetair economen. Echter, dat nadrukkelijke advies van Optica, in 1975, (alléén een euro, mits parallel aan de nationale valuta's) werd door de Commissie naast zich neergelegd.
Hoe ging het vervolgens verder?
Morgen deel 2.
Klik hier voor een overzicht van mijn columns en volg mij hier op Twitter.