De klimaatconferentie van Cancún was geslaagd, zo riepen de deelnemers. Wat was dat succes? Heel eenvoudig. Het wereldwijde klimaat-overleg was op sterven na dood, maar is gelukkig in Cancún niet overleden. Toch was het wellicht beter geweest om het overleg in Cancún uit zijn lijden te verlossen. Het heeft geen toekomst. Dan kunnen de ambtenaren voortaan thuisblijven. Het is alleen jammer voor al die actiegroepen die iedere keer weer over de halve wereld reizen om ter plekke ludiek hun best doen om de wereldpers te halen. Die zullen voortaan hun eigen feestje moeten organiseren.
Cancún herhaalde de afspraken die vorig jaar in Kopenhagen zijn gemaakt, voordat die conferentie uiteenspatte. De deelnemers erkennen opnieuw dat de uitstoot van CO2 flink omlaag zou moeten om de opwarming van de aarde te beperken tot 2 graden. De westerse landen hebben opnieuw beloofd geld te geven aan landen die kampen met de gevolgen van klimaatverandering. En verder is afgesproken dat er veel onderzocht zal worden. Zo wordt onderzocht of het mogelijk is om beneden die 2 graden te blijven; de rijke landen gaan onderzoeken of het plannen van ontwikkelingslanden tegen ontbossing zal betalen en er wordt onderzocht of er een systeem opgezet kan worden om de CO2-uitstoot van ontwikkelingslanden te meten.
Al deze vage beloften maakten het mogelijk om Cancún in opperbeste stemming af te sluiten. Harde afspraken zijn er niet gemaakt. Honderd miljard om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen? Geen enkel land heeft enig concreet bedrag toegezegd. Juridisch stelt het allemaal niets voor, maar het proces is gered. Tot Durban, eind volgend jaar. In de hoop dat daar echte afspraken gemaakt kunnen worden.
Dat is hopen op meer dan een wonder. Vier wonderen, om precies te zijn