Auguste Comte, gek of zo gek nog niet?

Geen categorie28 feb 2014, 15:00
Een fascinerende longread van Boudewijn van Houten over de Franse wetenschapsfilosoof.
 
In de recente Hermansbiografie viel te lezen dat Hermans zich voor het neopositivisme interesseerde, ook zei Michel Houellebecq eens tijdens een interview dat hij wel iets in Auguste Comte en zijn positivisme zag, en onlangs lazen we de utopische roman ‘Le médecin de campagne’ van Balzac die wel in verband met zijn tijdgenoot Saint-Simon wordt gebracht, de aanvankelijke compagnon van Comte. Redenen voor mij om me eens in Comte te verdiepen, een aandoenlijk personage, dat als de geestelijke vader van de sociologie en de bedenker van de begrippen ‘altruïsme’ en ‘milieu’ geldt.
 Ik ben geen kenner van het werk van het oeuvre van Auguste Comte en ik wens het niet te worden. Als ik op een onbewoond eiland aanspoelde en daar zouden de genomineerden van de Nederlandse literaire prijzen in een boekenkast staan, dan zou ik niet gelukkig zijn. Maar nog erger, voor zover mogelijk, was het als het verzameld werk van Comte daar op me wachtte. U zult gaan begrijpen waarom.
Revolutie
Maar niet meteen, want Comte (1798-1857) had aanvankelijk vrij zinnige ideeën. Hij werd geboren in Montpellier. Zijn vader was een lagere ambtenaar, die grote offers bracht om zijn zoon te laten studeren aan de Polytechnische School in Parijs en om hem later ook nog bij te staan. Op die grande école, een oorspronkelijk militair instituut voor wetenschappelijk onderzoek, werd je ingenieur. Niet Comte, die nog met de Franse Revolutie sympathiseerde, weinig in de reactionaire Restauratie zag welke na het verjagen van Napoleon was begonnen, en zich samen met zijn hele jaargang op grond van politieke agitatie naar huis liet sturen. Hij bleef in Parijs hangen en kwam in contact met Saint-Simon, een vooruitgangsideoloog die slechts in empirische wetenschap geloofde, welke bovendien tot nut van het volk moest zijn: het positivisme. Al gauw schijnt Comte zijn artikelen geschreven te hebben, tot hij even later voor zichzelf begon.
Comte  had veel behoefte aan seks en zwierf langs de hoeren, die je toen vooral in de galerijen van het Palais-Royal bij de Comédie Française vond. ‘Ik ga straks toch nog even 5 franc uitgeven bij ’ schrijft hij aan jeugdvriend Valat in Zuid-Frankrijk. En hij werd verliefd op de vier jaar oudere prostituee Caroline Masson, met wie hij in 1825 trouwde. Er ontstond een soort ménage à trois van hen beiden en een welgestelde klant van haar, de advocaat Cerclet, van wie ze financieel min of meer afhankelijk waren. Comte werd er gek van, zelfs letterlijk.
Net als Saint-Simon een kind van zijn tijd, d.w.z. van de Verlichting en van de Franse Revolutie, verwierp Comte de religie volledig. Napoleon veroordeelde hij omdat die het op den duur op een akkoordje met de godsdienst had gegooid, en van de Restauratie die bijzonder veel geloof in haar koek deed, moest hij zoals gezegd al helemaal niets hebben. Wetenschap diende nuchter bedreven te worden en iets was alleen waar als je het kon aantonen. Metafysica was uit den boze. Je moet onvermijdelijk aan een organisatie als de huidige Stichting Skepsis denken, die de charlatanerie vervolgt. Het is overigens merkwaardig dat Comte zich als een geleerde opstelde, die zelfs voordrachten en lessen kon geven, want van zijn studie had hij maar een fractie gedaan. Maar aan bescheidenheid leed hij allerminst. Caroline was best van hem onder de indruk en hij vond haar ‘intelligent’, wat ze mogelijk ook was.
Fantaseren
In zekere zin dekte Comte zich in door een afkeer van specialismen te tonen en zich ‘specialist van algemeenheden’ te noemen. Zo kon men hem niet vangen op gebrek aan detailkennis en had hij de vrijheid erop los te fantaseren. Halverwege zijn leven verklaarde hij geen kranten meer te lezen, later dat hij überhaupt niet meer las over de onderwerpen die hij behandelde. In zijn jonge jaren had hij veel gelezen en dat moest maar volstaan. Omdat hij ook niet veel de deur uit kwam, vraag je je wel eens af waar hij  al zijn beweringen op baseerde Maar informatie van buiten stond volgens hem het ‘pure denken’ maar in de weg.
Het aplomb van Comte maakte dat toch heel wat mensen naar de cursus kwamen die hij ging geven. En niet de minsten. Onder zijn gehoor bevond zich bijvoorbeeld de Duitse natuuronderzoeker Alexander von Humboldt, Op 2 april 1826 ging de nu 28-jarige Comte van start met een uitleg van het positivisme. Lessen over de hiërarchie van de wetenschappen en de wiskunde volgden. Vooral met die hiërarchie was Comte graag bezig – en de sociologie die hij creëerde, een studie van het gedrag van de mensheid, stond natuurlijk bovenaan.
Was hij al niet nerveus door de toestand thuis, de ambitieuze halfwekelijkse cursus zal ook veel van hem geëist hebben – en dan was er waarschijnlijk eveneens een erfelijke belasting. Op 12 april stonden de leerlingen voor een dichte deur en kregen ze te horen dat mijnheer Comte ziek was. Een paar vrienden van hem en zijn vrouw ontvingen brieven waaruit bleek dat hij zich ophield in Hôtel du Grand-Cerf in Saint-Denis (vlak ten noorden van Parijs), maar bovendien dat hij zijn verstand had verloren.
Gekkenhuis
Caroline snelt erheen, maar Comte is al weer verder gereisd. Ze herinnert zich dat hij van Montmorency houdt, waar Rousseau zijn Du contrat social schreef, en daar vindt ze hem dan ook. Hij wil zich samen met haar in een meer werpen, maar ze weet hem terug te leiden naar het hotel en hem daar te laten bewaken door twee politieagenten. Ze gaat in Parijs zijn vriend Blainville om hulp vragen. Als Comte hoort dat men hem naar een gekkenhuis wil brengen, ontploft hij. Dus doet men net alsof men hem naar huis brengt. In het rijtuig legt hij zijn hoofd op de schouder van Caroline. Als hij ontdekt dat ze niet de weg naar huis volgen, gaat hij zich hevig verzetten, maar men weet hem in de kliniek van dr. Esquirol binnen te krijgen.
Er volgt een harde strijd tussen Caroline en haar schoonouders die nu op de hoogte zijn van haar verleden en hun zoon onder curatele willen laten stellen om hem in een klooster onder te brengen (iets wat Comte hun zijn leven lang niet zal vergeven), maar Caroline wint. Hoewel Comte goed gek is en bijvoorbeeld een vork in de wang van een van zijn verplegers steekt, weet Caroline toch al gauw toestemming te krijgen hem mee naar huis te nemen. De studievriend Mellet, die het echtpaar vergezelt in het rijtuig, hoort  hoe Comte ijlt en zich in Constantinopel en aan de Gouden Hoorn waant. Maar dit is de Seine en dat is de Notre-Dame, zegt de vriend, die hiervoor een klap in zijn gezicht krijgt. In de volgende drie jaar herstelt Comte, om in januari 1829 in zijn kleine appartement  in de Rue Saint-Jacques zijn cursus te hervatten. In april 1826 heeft hij dan nog wel een zelfmoordpoging gedaan. Hij springt van de Pont des Arts in de Seine. Maar een agent ziet het gebeuren en vist hem uit het water. Hij schaamt zich al gauw voor deze wanhoopsdaad en zwijgt erover tegen vrijwel iedereen. Anderzijds verbergt hij niet dat hij gek geweest is, want een van zijn deviezen luidt: ‘Openlijk leven’.
Armoedig
Hij leidt een armoedig bestaan, want de lessen leveren hem niet veel op en zijn boeken die nu met grote regelmaat gaan verschijnen, evenmin. Hij vindt dat hij tot professor behoort te worden benoemd, tot leraar aan de Polytechnische School waar hij zelf zijn opleiding niet eens heeft voltooid. Maar vanwege zijn compromisloze karakter doet hij eigenlijk alles om zo’n benoeming, die anders niet eens ondenkbaar zou zijn geweest, onmogelijk te maken. Als hij een minister of een andere hooggeplaatste figuur benadert in verband met een vacature, torpedeert hij zo’n poging zelf al. Binnen één brief vraagt hij zo’n persoon nederig om hulp en vertelt hij hem toch ook maar even dat hij eigenlijk geen enkel respect voor hem heeft en het bijna als een eer zal beschouwen als hem de hulp geweigerd wordt. Niet echt praktisch In 1832 wordt hij tenminste nog repetitor aan de Polytechnische School, wat hij tot 1851 zal blijven. En in 1837 examinator, een baantje dat hij tot 1844 behoudt. In 1841 verhuisde hij naar het adres 10 Rue Monsieur-le-Prince, waar hij in 1857 zou sterven en dat nu een Comte-museum is.
Het gedachtegoed van Comte rijpte in deze jaren. Van liefde voor de Franse Revolutie en zelfs voor Robespierre kwam Comte tot een uitgesproken afkeer van een dergelijke opstand. Revolutie is zijns inziens tegennatuurlijk. En ‘vooruitgang is niets anders dan ontwikkeling van de orde’. In de wijsbegeerte, de ‘nauwkeurige bestudering van de dromerijen en aberraties van de mens in de loop der eeuwen’, zag hij niets. Alleen de ontwikkeling en vooruitgang van de wetenschappen diende bestudeerd te worden. Door zijn eigen ervaringen moest hij van de psychologie, ‘dochter van de Duitse metafysica’,  al even weinig hebben. Die was volledig inferieur aan de fysica, die de geestelijke zaken er best bij kon nemen. Hij stemt in met de gereputeerde arts François Broussais die de psychologie omschreef als ‘een spel van de verbeelding dat niet veel van de dichtkunst verschilt’. Wat de politiek aangaat: hoewel geen vriend van de aristocratie, zag hij geen heil in het algemeen kiesrecht en de democratie.  
Zedeloos
In 1842 gaan Comte en zijn vrouw uiteen. Caroline verlaat hun woning in de Rue Monsieur-le-Prince. Comte zal niet van haar scheiden en haar financieel steunen, hoewel dat op den duur, als hij zelf van steun moet leven, niet veel meer inhoudt. Hoewel hij zal blijven toegeven dat Caroline hem voorbeeldig heeft geholpen toen hij gek werd, heeft hij verder geen goed woord meer voor haar over. Aan zijn testament zal hij een ignobele en niet helemaal geloofwaardige tekst toevoegen waarin hij haar als slecht en zedeloos afschildert, allemaal om te voorkomen dat ze nog enige rechten zou hebben. ‘Ik was hem toegewijd, maar ik heb me nooit aan hem onderworpen’, zou Caroline ooit zeggen. En dat was misschien waar de schoen knelde. Comte was ongetwijfeld een huistiran. Maar hij moet ook van Caroline gehouden hebben en dat ze hem veel verdriet gedaan had, staat als een paal boven water. Hij leefde nu alleen, slechts verzorgd door de huishoudster Sophie Bliaux, met wie hij geen relatie had, al zou dat later door vijanden van hem beweerd worden. Er heerste nu, zoals hij aan vriend Valat schreef, ‘volmaakte huiselijke rust waarvan ik geniet, al heeft het veel van de rust van het graf’.
De werken van Comte zijn echt onleesbaar.  Iemand uit onze tijd kan haast niet begrijpen dat men zich er ooit doorheen geworsteld heeft. De taal van Comte is niet onduidelijk, maar de informatie is buitengewoon massief en saai. Het is als kauwgum dat je al een uur in je mond hebt. Omdat het merendeel van al dat getheoretiseer bovendien nogal vanzelfsprekend is of daarentegen juist hoogst aanvechtbaar, geef je de lectuur gauw op. Je wordt er eenvoudig niet wijzer van en je beleeft er geen plezier aan. Beleefde alleen Comte er plezier aan? Nee, hoor. De bepaald niet onbekende Engelse econoom en filosoof John Stuart Mill waardeerde hem en bezorgde hem zelfs mecenassen. En Emile Littré, de man van het woordenboek, was ook een trouwe volgeling - althans voorlopig. In Nederland liepen een paar adellijke officieren warm voor zijn ideeën. Twee van hen, De Constantin Rebecque en De Capellen, zouden zelfs executeur testamentair van hem worden.
Napoleon
En toen beleefde Comte het ‘weergaloze jaar’!  Dat begon in 1845, toen hij 47 was en Clotilde de Vaux 30. Deze vrouw was de zuster van een leerling van Comte. Ze schreef gedichten en proza. Haar vader, een boer, had als kapitein in het leger van Napoleon gediend en was met een adellijke Oostenrijkse vrouw getrouwd. Omdat hij Napoleon trouw bleef en weer voor hem koos toen hij van Elba terugkeerde, was hij na Waterloo aangebrand en kreeg hij niet meer dan een half pensioen. Toen een koetsier eens meende een te kleine fooi van hem te krijgen en hem voor een armoelijder uitmaakte, gooide hij de koetsier in de Seine. Daar hebben we de Seine weer.
Clotilde trouwde met een belastingontvanger, wiens adellijk klinkende naam ‘de Vaux’ twijfelachtig was. Zeker was niet twijfelachtig dat hij belastinggelden achteroverdrukte en naar België vluchtte. Vandaar schreef hij Clotilde een brief waarin hij de oplichting erkende , maar al haar familieleden van nog ernstigere misstappen beschuldigde. Een oom van Clotilde, een graaf de Ficquelmont, gaf haar uit medelijden een jaargeld. Comte moet Clotilde een maand of zes gekend hebben, toen hij zijn eerste brief aan haar schreef. Al haar brieven en kopieën van de brieven van Comte zijn bewaard gebleven, zodat we van hun relatie oneindig veel meer weten dan van het huwelijk met Caroline, dat onduidelijk blijft.
In mei 1845 begint Comte de jonge vrouw het hof te maken. Haar familie moet er niets van hebben, maar Comte houdt vol. Met de openhartigheid waartoe men volgens hem verplicht is, verklaart hij zijn liefde en pleegt nog wat chantage erbij door te zeggen dat hij zonder haar doodongelukkig en zelfs ziek zou worden. Ze antwoordt: ‘Ik zal doen wat u wilt.’ En omdat  Comte al gezegd had haar ‘als zijn enige echte vrouw te beschouwen’ en klaar te staan voor een burgerlijk en kerkelijk huwelijk, is men geneigd te concluderen dat ze zich aanbood. Ze kondigt aan hem ’s nachts te bezoeken. Toen is er kennelijk iets misgegaan. Comte heeft het ijzer niet weten te smeden toen het heet was. In haar volgende brief lezen we: ‘Ik schrijf u meteen. Neem me al mijn onvoorzichtigheid niet kwalijk. Ik zie me toch niet in staat tot meer dan genegenheid ’ Comte is ten einde raad. Hij antwoordt heel bits: ‘Wat krijgen we nu! Vrijdag belooft u me spontaan een toekomstig geluk en maandag ontneemt u het me weer.’  Clotilde waarschuwt hem: als u aanhoudt, kunnen we elkaar niet meer zien. Comte houdt niet aan en neemt genoegen met de vriendschap, de ‘gelouterde hartstocht’. Beseft hij dat hij niet onweerstaanbaar is? Comte was nogal een trieste, grijze muis. Eigenlijk kennen we maar één foto van hem. Het schilderij waarop we hem met zijn drie ‘engelen’ zien – Clotilde, de huishoudster Sophie Bliaux en zijn moeder – voegt daar niets aan toe, want het is naar die foto gemaakt. En met het borstbeeld van hem dat in 1902 vóór de Sorbonne werd geplaatst, zal het wel niet anders gesteld zijn.
Tuberculose
Comte had geen goede gezondheid. Hij heeft altijd een zwakke maag gehad en zou daar tenslotte ook aan sterven. Geleidelijk zag hij af van alles wat de maag kon prikkelen. Koffie, tabak en tenslotte ook wijn werden uitgebannen. Schrijven, schrijven veel anders deed hij niet. De gezondheid van Clotilde was nog slechter: ze had tuberculose. Al een paar maanden na hun aanvaring verergert haar toestand. Comte gedraagt zich hoogst possessief en verbiedt zelfs de moeder om haar zieke dochter te bezoeken. Geëxalteerd als hij is, beschuldigt hij haar broer ervan de dood van zijn zuster te wensen om haar jaargeld in te pikken. Dat verbetert de stemming ook niet bepaald.
Clotilde overlijdt en Comte, die van de familie niet op de begrafenis wordt toegelaten, wordt weer eens gek. Hij begint aan een Clotilde-cultus, waaraan zijn volgelingen moeten meedoen. Was zijn weerstand tegen het geloof vroeger ongeveer de kern van zijn levensbeschouwing, nu wordt hij wel degelijk religieus. Ja, niet christelijk, maar op zijn eigen manier. Jezus is een ‘charlatan’, maar het christelijke ideaal is oké. Comte vindt het woord ‘altruïsme’ daarvoor uit. Voor ‘comtisme’ vindt hij het nog te vroeg, maar daarvan moet het op den duur wel komen, zijns inziens. Zijn intelligentere volgelingen, zoals Littré en Stuart Mill, haken af, omdat ze die re-introductie van de religie niet aanvaarden. De breuk met Littré komt echter vooral doordat Littré de zijde van Caroline kiest, die volgens hem onfatsoenlijk behandeld wordt door Comte. Of heeft Caroline – volgens Comte een uitgekookt mens - Littré ingepalmd?
Het dagelijks leven van Comte staat voortaan helemaal in dienst van Clotilde. Zelfs tijdens zijn voordrachten brengt hij Clotilde ter sprake en laat dan een traantje. Hij ziet het nu als positief dat hun relatie platonisch is gebleven. Elk jaar schrijft hij een biecht aan Clotilde, waarin hij bijvoorbeeld zegt: ‘Dankzij jou heb ik van de vleselijke begeerten kunnen afzien en heb ik, hoewel laat, deze morele perfectie kunnen bereiken.’ 
Père-Lachaise
Elke ochtend begon hij om vijf uur aan een gebed van een uur tot haar. Hij knielde dan voor haar ‘altaar’, de rode stoel waarin ze placht te zitten als ze bij hem op bezoek kwam. Iedere keer memoreerde hij de hoogtepunten van het ‘weergaloze jaar’ en sprak rituele zinnen uit als ‘het is nog beter te beminnen dan bemind te worden, essentieel voor het geluk is het hart altijd vervuld  te hebben van waardige gevoelens, zelfs van smart, ja zelfs van smart, de bitterste smart.’ Dan volgde een opsomming van positivistische leuzen als ‘de liefde als beginsel, de orde als basis en de vooruitgang als doel’. ’s Middags werd opnieuw gebeden, ’s avonds nog eens. Het graf van Clotilde op de begraafplaats Père-Lachaise bezocht hij wekelijks. Edmond de Goncourt bericht honend in zijn dagboek: ‘Auguste Comte  was uit morele overwegingen met een hoer getrouwd en koesterde een platonische liefde voor een mevrouw Devaux om zijn omgang met die nachtvlinder goed te maken. Mevrouw Devaux ging dood en iedere dag ging hij bloemen op haar graf leggen. Dit leidde zelfs eens tot een vrij komische scène. Zijn vrouw, van wie hij gescheiden was en aan wie hij de alimentatie niet betaalde, verstopte zich achter het graf en, de stem van mevrouw Devaux nadoend, beval ze hem die betaling netjes uit te voeren. Auguste Comte schrok zich de klere en kwam nooit meer op het kerkhof.’ Een passage met erg veel onzin en eigenlijk van het niveau van Privé of Story.
Op de Ecole Polytechnique verklaarde iemand dat Comte een klap van de molen had gehad. Maar Comte bleef volgelingen behouden en hij leefde voortaan zelfs op hun kosten. Ze ontvingen strenge instructies en als ze het niet met hem eens waren, kregen ze ervan langs. Met de totale ommezwaai in zijn filosofie was dat soms moeilijk te vermijden. Hij noemde een priester tegenwoordig een ‘collega’ en niet langer een vijand. Waren ze niet beiden vóór het altruïsme? Omdat altruïsme nu zo’n bijna symbolische rol in het positivistische denken ging spelen, werd alles ermee in verband gebracht en Comte durfde met zekerheid te zeggen dat epidemieën te wijten waren aan ‘een tekort aan altruïsme’, alsof het om vitaminen ging. Als je menslievendheid ontwikkelde, had je de grootste weerstand.
Megalomanie
De megalomanie van Comte nam met de dag toe. Schreef je hem een brief, dan moest je die als volgt adresseren: ‘Aan de vereerde Hogepriester van de Menselijkheid’. Er was nu ook een positivistische groet: je moest de spreuk ‘de liefde als beginsel, de orde als basis en de vooruitgang als doel’ mompelen en daarbij de rechterhand tegen het hoofd, de hersens, brengen en de linker tegen het hart. Hoe cerebraal Comte ook van start mocht zijn gegaan in het verre verleden, nu was hij de profeet van ‘een religie die het gevoel zwaarder laat wegen dan het verstand’. Hij ontwierp een positivistisch huwelijk, met merkwaardige voorschriften ten aanzien van de kuisheid. Zo mocht het huwelijk niet meteen geconsumeerd worden – een regel waaraan Comte zich zelf beslist niet had kunnen houden toen hij jong was. Comte dacht al aan de juiste locatie voor de plechtigheden van zijn religie: de Nôtre-Dame leek hem er niet ongeschikt voor, maar hij dacht ook aan het Pantheon In 1849 stelt hij zijn ‘positivistische kalender’ voor. Die begint in 1789 met de Franse Revolutie, hoewel de revolutionaire kalender trouwens begon op 21 januari 1793, de dag waarop Lodewijk XVI geguillotineerd werd. Comte dateert 18 oktober 1849 als ‘11 Descartes 61’.
En dan is er nog de catechismus van het positivisme, die de vorm krijgt van negen gesprekken tussen een priester van de Menselijkheid en een vrouw – men mag één keer raden wie dat is. Het vrij omvangrijke boek (al het geschrevene is omvangrijk bij Comte) is bedoeld om het positivisme duidelijk te maken aan eenvoudigen van geest, arbeiders en vrouwen. Mag Comte veel eerbied voor de vrouwen hebben, ‘hun typerende onbekwaamheid op het terrein van abstracties, hun gebrek aan concentratie en hun bijna complete onvermogen hun hartstochten te bedwingen bij rationele activiteiten - hoewel die hartstochten in het algemeen edelmoediger zijn dan die van de man - maken te meer dat men hun elke directe bemoeienis met menselijke aangelegenheden, niet alleen in de wetenschappen en de filosofie, maar ook in de esthetiek en zelfs in het praktische leven, zowel industrieel als militair, waar het gevoel voor consequentie een sine qua non voor succes is, dient te verbieden’.
Anarchistisch
Politiek bleef Comte tegen revolutie. Hij leefde in een tijd waarin daar overigens geen gebrek aan was. Maar de revoluties van 1830 en 1848, die een moderner Frankrijk tot stand brachten, hadden niet zijn sympathie. Meer zag hij in Lodewijk Napoleon die vanaf 1852 als keizer Napoleon III een absolute heerser werd, want deze ‘dictatoriale fase’ in de Franse geschiedenis was precies wat het positivisme nodig had. Trouwens, ‘vanaf mijn jeugd heb ik de voorkeur aan de regering gegeven boven de oppositie’. Hij verwacht niet dat de keizer hem zal ontbieden op het paleis, ‘hoewel sommige mensen hier wel aan gedacht hebben vanwege het vele goede dat uit dergelijke ontmoetingen zou kunnen voortkomen voor Frankrijk en het gehele Westen.’ Over de democratie zouden de twee het zeker eens geweest zijn. Napoleon III moet eens gezegd hebben: ‘Ik wil nog wel gedoopt worden met het water van het algemeen kiesrecht, maar ik voel er niets voor met mijn voeten in het water te leven.’ Waaraan Comte dan kon toevoegen: ‘Elke keus van de meerderen door de minderen is ronduit anarchistisch.’
In  de zomer van 1857 gaat Comte zich ziek voelen. Hij eet steeds minder, hij vermagert En op 26 juli braakt hij meer dan een halve liter bloed uit. Natuurlijk is hij, net als een antroposoof, zijn eigen dokter. Wanneer het hem weer wat beter gaat, stelt hij tevreden vast: ‘Als ik mezelf niet genezen had, was ik al dood geweest.’ Want ‘gelukkig heb ik me bevrijd van het geloof in de medici, zoals ik me tevoren achtereenvolgens van het geloof in de theologie, de metafysica en zelfs de wetenschap bevrijd had, er alleen van behoudend wat werkelijk in het positivisme past.’ Hij heeft dan geen drie weken meer te leven. Om vijf uur ’s ochtends op 5 september - bij zijn altaar, de rode stoel van Clotilde - moet hij dermate overgeven dat hij zelf ook begrijpt dat dit het einde is. In aanwezigheid van twee volgelingen en de huishoudster en haar man sterft hij kort daarop in zijn slaap. Hij werd begraven op Père-Lachaise, waar u zijn graf nog kunt terugvinden tussen de graven van enkele van zijn volgelingen. De bronzen vrouw op het graf stelt de Menselijkheid voor en is al weer door Brazilianen geschonken. De vermelding ‘Auguste et ses trois anges’ klopt niet, want alleen de huishoudster is vlak vóór dit graf begraven en de twee andere engelen vlogen elders heen. Comte had er in zijn testament om gevraagd dat de stoffelijke resten van Clotilde bij de zijne gelegd zouden worden, maar daar ging haar familie uiteraard niet mee akkoord. Pas een latere generatie was hiertoe bereid. Toen het graf van Clotilde geopend werd, bleek dat echter praktisch leeg te zijn: door lekkage in de graftombe waren de resten van deze engel weggespoeld. Ook hier zat het Comte weer niet mee.
Hoogmoed
Maar hoe ging het met zijn geestelijk overleven? Je zou hem gegund hebben dat hij had geweten wat een aandacht hij na zijn dood nog zou krijgen, ofschoon hij dat in zijn hoogmoed misschien wel voorzag. Zeker is dat hij nog veel gelezen werd. Politieke figuren van betekenis als Gambetta en Clemenceau hebben laten weten dat ze schatplichtig aan Comte waren. Maar ook in het buitenland sloegen zijn ideeën aan, het meest misschien wel in Brazilië. Bekijk de vlag van dat land eens. Er staat een tekst op: ‘Ordem et progresso’. Dat is het beginsel van Comte, dat erbij gehaald werd toen Brazilië in 1889 een republiek werd. De leidende Comte-adept in dat land kwam naar Parijs om een appartement te kopen in het huis waar Clotilde de Vaux gestorven was, Rue Payenne 5 in de Marais. Daar werd toen een Temple de l’Humanité ingericht, die we nog steeds kunnen zien. Tragikomisch – zoals alles rond Comte – is wel dat men in het kerkregister het adres van Clotilde verkeerd genoteerd had. Ze woonde in werkelijkheid op nummer 7.
Over het beeld vóór de Sorbonne spraken we al - toch werkelijk het gewenste eerbetoon voor iemand die zich al of niet terecht als geleerde zag? Maar in de 20e eeuw nam de belangstelling voor Comte weer af en vandaag moet je goed zoeken om een boek van hem of over hem te vinden. In de Brusselse boekhandels vond ik er maar eentje. In een wetenschappelijke boekhandel in Lille meteen wel meer, want Comte behoort toch tot het Franse culturele erfgoed. Op internet is het logischerwijs andere koek, maar de opsomming van alle oude en nieuwe universitaire studies en van de uitgaven van zijn werken zegt niet veel over de huidige impact van zijn ideeën. Op Google staat alles wat ‘comte’ is, bij elkaar en moet u niet verrast zijn de graaf van Monte-Christo geregeld tegen te komen. Voor schrijvende dames zijn de relaties met Caroline en Clotilde dan weer gefundenes Fressen. Je zult ook de titel Thinker and Lover aantreffen, uiteraard geschreven door een vrouw. De laatste biografie die we zagen, dateert van 2000. Wij lazen een oudere: die van André Sernin uit 1993. Hierop hebben we zwaar gesteund bij het schrijven van dit stukje. Sernin is, als we ons niet vergissen, een erudiete veelschrijver die het tot de Académie Française bracht. Een paar van zijn romans, die zich soms in Indonesië afspelen, werden zelfs in het Nederlands vertaald. Zijn mateloze geestdrift voor Comte kunnen we echter niet delen, maar hij draagt veel leuke feitjes aan. 
Conservatisme
Dat W.F. Hermans zich voor het neopositivisme, een heropleving van het positivisme, heeft geïnteresseerd, hoeft ons niet te verbazen. Uiteindelijk studeerde hij een exacte wetenschap. Bedenk ook dat de neopositivisten zich behalve op Comte op Wittgenstein baseerden! En wat Houellebecq (die in 2003 nog een voorwoord schreef bij Auguste Comte aujourd’hui van Michel Bourdeau) aangaat: die is van opleiding landbouwingenieur en komt dus ook uit de exacte hoek. En wie hem gelezen heeft, in het bijzonder interviews met hem, zal weten dat hij over sociale aangelegenheden al net zo academisch en vervelend kan praten als Comte dat deed. Dus op het vreselijke stijltje van Comte zal Houellebecq niet zijn afgeknapt. Maar er is iets belangrijkers. Houellebecq, die zich als een slachtoffer van zijn hippe, egoïstische ouders beschouwt, kwam in Elementaire deeltjes met een voor die tijd bepaald origineel betoog tegen dergelijk egoïsme en voor altruïsme, voor goedheid. En mocht Comte het allemaal een beetje mal gedaan hebben, je kunt niet ontkennen dat hij, naast een vertoon van soms verstandig conservatisme, altijd gehamerd heeft op de betekenis van een soort moreel fatsoen.
 
 
 
 
 
 
 
Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten