Het hete hangijzer van de islam

Geen categorie10 mei 2015, 20:00

“Ik denk niet dat moslims zouden ageren als in Nederland de sharia zou worden ingevoerd. Dat is misschien iets waar je je zorgen over kunt maken.” Aldus schrijver Hafid Bouazza in Human (nr. 4, 2014). In Atjeh is recentelijk de sharia ingevoerd en ook het bewind van Turkije begint religieus-fundamentalistische trekjes te tonen. Fanatieke studenten vermoordden de atheïstische blogger Washiqur Rahman met hakmessen; ook zijn collega Avijit Roy werd in Bangladesh gedood. In Pakistan werd de christentiener Nauman Masih met kerosine besprenkeld en doodgebrand. Het meest alarmerend was de recente documentaire over professor Ruud Koopmans, werkzaam voor het Centrum voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek in Berlijn. Hij onderzocht de opvattingen van moslims in West-Europa en concludeerde dat minstens vier van de tien islamitische gelovigen fundamentalistische opvattingen hebben.

In het programma Brandpunt verklaarde Koopmans: “Daar hebben we gevonden dat bijvoorbeeld in Nederland 70% van de Nederlandse moslims meent dat de regels van de Koran belangrijker zijn dan de Nederlandse wetten, of 75% meent dat er maar één interpretatie van de islam mogelijk is waar elke moslims zich aan moet houden. Typische aspecten van een fundamentalistisch geloofsbeeld.” (Vergelijkend: 15% van de christenen stelt de Bijbel boven het burgerlijk wetboek.) De centrale vraag is of het mogelijk is voor moslims om te moderniseren zonder te verwesteren en te seculariseren. Hoewel er felle meningen over de islam in omloop zijn is de feitelijke kennis erover vaak beperkt. Om deze kennis te vergroten zal ik kort de kernbeginselen van de islam uiteenzetten om daarna de heetste hangijzers te behandelen.

Als discussie over de islam plaatsheeft maken velen de vergelijking met het christendom (“in iedere godsdienst is wel eens wat”). Om te beginnen is belangrijk dat Christus een spirituele leer verspreidde binnen een Romeins-geleide staat, terwijl Mohammed een legerleider was die rijken omverwierp en zo zijn eigen staat creëerde. De christelijke theologie kent daardoor een duidelijker scheiding tussen kerk en staat: “Geef de keizer wat des keizers is, geef aan God wat God toebehoort” (Marcus 12:17). Dat de kerk zich tóch als wereldlijke machthebber ging gedragen, kwam doordat de aartsbisschop van Rome zich boven zijn collega’s in het Oost-Romeinse Rijk stelde en zelfs boven de keizer. Die laatste stuurde dan ook geen hulptroepen toen de Longobarden Italië binnenvielen: de Franken schoten te hulp. Zij retourneerden het buitgemaakte land echter niet aan de keizer maar aan de aartsbisschop van Rome, wat het begin van het pausdom en de wereldlijke ambities van de katholieke kerk betekende.

De islam bestaat uit vijf zuilen en zes geloofsartikelen. De eerste zuil is de geloofsbelijdenis waarop alles rust: “Er is maar één god en dat is Allah, en Mohammed is zijn profeet.” Waar het christendom met zijn Drievuldigheid enige speelruimte kent is de islam van begin af aan monolithisch, dus gericht op het Ene. Daarna volgen de salat (vijf keer daags bidden), de zakat (aalmoes aan de armen), de ramadan (het vasten) en de bedevaart (één keer in je leven naar Mekka). De geloofsartikelen betreffen het geloof in de eenheid van Allah, het bestaan van engelen (en djinns), de openbaringen, het hiernamaals en het laatste oordeel. Ook de absolute voorbeschikking (Al-Qadr) en de rol van Mohammed als het zegel der profeten spelen hierin een rol. Dit wil zeggen dat de islam de boeken van de Hebreeuws-christelijke traditie tot op zekere hoogte erkent (als openbaringen); toen Allah zag dat zij afdwaalden stuurde hij Mohammed, de meest volmaakte mens (al-Insān al-Kāmil) om de leer te zuiveren.

De islam kent sjiieten en soennieten. Sjiieten zien Ali ibn Aboe Talib (Mohammed’s neef en schoonzoon) als martelaar en geloven dat zich een imam uit deze bloedlijn in het verborgene ophoudt die is voorbestemd om als ‘Mahdi’ de islam naar de eindtijd te leiden. De soennieten geloven dat iedere zuivere moslim een geschikte leidersfiguur kan zijn. Het meningsverschil tussen sjiieten en soennieten is dus geen theologisch geschilpunt maar een dynastiek conflict.

Naast de Koran bestaat de islam uit de Traditie (hadith) en biografie van de Profeet (sîra). Bij het bestuderen hiervan is het belangrijk de historische context in acht te nemen. In Mekka benadrukt Mohammed zaken als “u hebt uw religie en ik heb de mijne” (Koran 109:6). Maar als hij vlucht uit Mekka (hidjra) en in Jahtrib de staat Medina vestigt verandert dit. Dan blijkt dat Allah een wat intoleranter aanpak ten aanzien van de ongelovigen voorstaat: “Ik zal de harten van de ongelovigen schrik aanjagen. Houwt in op de nekken en houwt hen op al hun vingers” (Koran 8:12). De ambivalente rol van de islam binnen het integratievraagstuk is hieruit af te leiden: enerzijds zegt de islam dat de gelovige zich moet aanpassen aan de wetten van het land waar hij woont, anderzijds zijn alle landen die niet onder islamitische bewind staan deel van het dar al-harb: letterlijk “het huis waarmee de islam in oorlog is”.

De belangrijkste obstakels voor de modernisering van de islam zijn de ondoorgrondelijke natuur van Allah en het niet erkennen van de historiciteit van openbaringen. Common sense leert dat de vertellingen uit de Koran door mensen zijn opgesteld en dus de sociaal-culturele omstandigheden afspiegelen die destijds golden. En dat het dus mogelijk is de islam te herinterpreteren op een wijze die beter aansluit bij de hedendaagse tijd. Nu wil de overlevering dat de Koran die Mohammed geciteerd kreeg de opdrachten bevat van Allah zelf, als een volmaakt systeem van leefregels dat onvergankelijk bestaat buiten ruimte en tijd. Dat maakt een herinterpretatie onmogelijk want dan stelt men de (feilbare) menselijke rede boven het (onwankelbare) geloof: dat is zondige overmoed. Ibn Khaldûn, in zijn tijd een verlicht denker, is hier in De Muqaddima helder over: “Datgene wat is gebaseerd op politiek en politieke regels en niet wordt bepaald door de religieuze wet, is afkeurenswaardig, gezien het om inzichten gaat die het goddelijke licht ontberen” (2010, 170).

Nu was er een school van filosofen die daar flexibeler in waren (Falsafa), doch zij hielden niet lang stand. Doorslaggevend was de Kalam, de stroming die de Allah’s wil als absoluut uitlegde. Zo bepleitte theoloog Al-Ghazali dat er geen oorzaak-gevolg relaties bestaan daar Allah de werkelijkheid op ieder moment opnieuw schept. Als Allah niet meer ingrijpt valt alle samenhang weg waardoor de werkelijkheid onmiddellijk uiteenspat in losse atomen. Daarom zegt men “inshallah” – als Allah het wil. Waar het christendom nog restjes Grieks-Romeins denken in zich opnam werden deze restanten door fundamentalisten uit de islam gezuiverd. Veel moskeeën worden vandaag gefinancierd door salafieten (vroeger wahabieten): als zij betogen dat de islamitische wereld ten tijde van de Middeleeuwen vooruitstrevend was, wijs er dan ook op dat zelfsoortig fundamentalisme dit beëindigde.

Nu kende ook het Westen zo een grillige en ondoorgrondelijke God (de negatieve theologie), maar denkers als Galileo Galilei maakten zich daarvan los. Galilei betoogde dat God naast de Bijbel nog een ander boek had geschreven: het boek van de natuur. Dat was opgesteld in wiskundige formules en men kon stellingen uit dat boek onderzoeken middels proefneming, logica en wiskunde. Oswald Spengler markeerde deze doorgrondingsdrang als het beginpunt van de Faustische (Westerse) beschaving terwijl de islamitische wereld bleef zitten met haar absolute theologie. De Bijbel was in een niet-Westerse taal geschreven, wat vertaling en interpretatie voor Europeanen noodzakelijk maakte; hun heilige land lag op een ander continent. Europa was vanaf het begin betrokken op andere talen en gebieden – dit verklaart de koloniale interesse in zaken als de Steen van Rosetta en het Sanskriet. De Koran – volgens de islam het perfecte boek en het ijkpunt van alles – is Arabisch. Een Koran in een andere taal heet dan ook geen Koran maar geldt als interpretatie van de Koran. Het islamitisch cultureel bewustzijn bleef zodoende altijd sterk in-zichzelf-gekeerd.

Tot slot moet nog gezegd worden dat de islam een plichtenleer is. Iedere gelovige verzamelt ‘punten’ (ajr) door de vijf zuilen na te leven; de weging daarvan is verder tussen hem en Allah. Een moderniseringsdiscussie komt nauwelijks op gang gezien een moslim met een afwijkende innerlijke beleving zijn geloofsplichten minder streng zal naleven: hij zal deze plichten niet openlijk in twijfel trekken. Op het afzweren van de islam staat in de orthodoxe uitvoering zelfs de doodstraf. Al-Sisi, president van Egypte, pleitte voor het hervormen van de islam en werd daarin gevolgd door moslimfilosoof Abdennour Bidar en Ayaan Hirsi Ali. In de situatie die zo ontstaat komen een poldermodel-cultuur en een op uitwendige controle gerichte krachtcultuur tegenover elkaar te staan. Misschien is hervorming mogelijk, misschien krijgt Bertrand Russell gelijk: War does not determine who is right – only who is left.

Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten