Europeanen wijzen hun ‘oude elites’ af en zoeken een nieuwe. De Europese cultuur leek lang vanzelfsprekend. De Berlijnse Muur viel, het communisme verkruimelde en ontkerkelijking leek zich door te zetten. Europa ging de wereld voor naar universele mensenrechten, naar een vrije markt en vrijheid van meningsuiting. De Verlichting had gewonnen. Inmiddels overheerst onzekerheid en protest. Europeanen zoeken nieuwe leiders en daarbij ook zichzelf. “Nederland is af!”, beweerde in 1995 het Paarse kabinet. Pim Fortuyn’s opkomst toonde barsten in dit wereldbeeld. De eenentwintigste eeuw bracht nieuwe omwentelingen; oude conflicten laaiden opnieuw op. Economisch (het Westen tegen China), religieus (Occident versus Islam), militair (Europa contra Rusland). Aanvankelijk keek men op naar neoliberale self-made men als Rijkman Groenink, Dirk Scheringa en Jordan Belfort. Ondertussen groeiden de schuldenbubbels: banken en zelfs hele landen gingen failliet – de belastingbetaler moest bijspringen en de bevolking begon haar ‘elite’ te wantrouwen. Voorbeeld is Dominique Strauss-Kahn, een oude socialist die in woord het marxisme beleed en praktisch een libertijnse, welhaast ontwortelde levensstijl navolgde. De werkeloosheid groeide en de spanningen stegen, zeker in binnenwijken. De cultuur bleek te politiek correct geworden en burgers voelden zich vernacheld door hun ‘bovenbouw’. Dat wil zeggen door wetenschappers, mediamakers en politici.
Het protest is algemeen doch mist cohesie. Mensen wantrouwen doelen die het individu overstijgen en niet tot onmiddellijk tastbaar resultaat leiden. Het vormen van een ‘nieuwe elite’ is mede hierdoor een moeizaam proces. Recentelijk toonde het spontane opbloeien en weer afbrokkelen van de Pegida-beweging hoe moeilijk het is mensen te verenigen op een duurzaam platform. Het ontbreken van cultuurhistorische of levensbeschouwelijke ankerpunten is medeoorzaak. In dit verband noemde komediant
Freek de Jonge de jongere generaties “
te ironiserend en onvoldoende strijdbaar.” Hijzelf, medevormer van die generaties, hakte zijn hele leven in op wat resteerde aan patriottisme en traditie. Freek behoort tot de generatie die in een “van de wieg tot het graf” verzorgingsstaat leefde, mede door in te teren op de gasbel en daarmee op de grondstofvoorraad van toekomstige generaties. Diezelfde generaties krijgen nu een morele schop onder het hol mee als afscheidsbedankje. De verzorgingsstaat is ingeruild voor de “participatiesamenleving”. Maar hoe kan die laatste überhaupt functioneren zonder iets dat mensen bindt?
Van binnen zijn veel Nederlanders liberaal; toch lijkt het liberalisme vandaag te eenzijdig economisch georiënteerd. Ook ik deel liberale waarden als ‘niet lullen maar poetsen’, ‘de rekening moet kloppen’ en ‘werk vanuit je talent, je passie, en leg niet te veel regeltjes op’. Wel constateer ik dat er behoefte is aan duiding over zaken als gezinsvorming, religieuze integratie en nationale identiteit. Dat vereist een mentaliteitsomslag – van de vorming van een nieuwe elite moet men serieus werk maken. In de nasleep van de Verlichting vormden zich leesclubs van bezorgde burgers die zich verenigden om het verval van hun natie te keren. Zo ontstonden burgerverenigingen als Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Ik schreef het boek Avondland en Identiteit om vandaag een vergelijkbaar maatschappelijk debat te ontketenen.
Eurostat voorspelde dat het aantal kinderen in Europa tussen de 0 en 14 jaar daalt van ruim 78 miljoen in 2010 tot 66 miljoen in 2050. Van de 500 miljoen inwoners in de EU werkten er in 2010 239 miljoen, in 2050 zal dat
afnemen tot circa 188 miljoen. Velen hebben voor hun gevoel geen duidelijke plek of rol in de samenleving. Ze voelen zich niet geaard in het grotere geheel; het ontbreekt hen aan overzichtelijk toekomstperspectief. Dit ontmoedigt mensen om kinderen te nemen. Ik voorspel dat de grote vraag van de eenentwintigste eeuw zal zijn: “Hoe kunnen we de voordelen van het liberalisme behouden, van de economische en seksuele vrijheid, en tegelijkertijd de sociale samenhang van de Europese cultuur versterken?”
Daarbij is de postmoderne West-Europese cultuur sterk op amusement gericht – intellectuele bagage ontbreekt in dagelijkse beeldvorming. Dit maakt sommigen ontvankelijk voor radicalisering en religieuze dogmatiek. In de moreel-ideologische leemtes nestelden zich fundamentalisten en jihadisten.
Dit alles bracht de West-Europeaan op drift – hij zoekt nu zijn wortels. Vandaar het titelthema “Identiteit”. Tragisch is hierbij dat iedere boven-individuele identificatie is uitgehold door de ’68-generatie. Als het volk te versnipperd blijkt zou een nieuw wereldbeeld ook ‘van bovenaf’ kunnen komen. Bijvoorbeeld vanuit bedrijfsleiders die de handen ineenslaan voor een veerkrachtig Europa met visie, veerkracht en sociale samenhang: een Avondland met eigenwaarde.
(Deze laatste optie zal echter onwaarschijnlijker worden naarmate het geld van investeerders verschuift naar Azië, en Europese bedrijven juist meer van Aziatische investeringen afhankelijk zullen zijn.)
De auteur publiceerde het boek Avondland en Identiteit.