De kerstcrisis deed PvdA-coryfee Marleen Barth bijna de das om. Bijna, hè?
Het had niet veel gescheeld of PvdA-fractievoorzitter Marleen Barth was met de finish in zicht toch opgestapt als fractievoorzitter van de PvdA in de Eerste Kamer. Aanleiding was uiteraard het gedonder met dissidenste leden Guusje ter Horst, Adri Duijvestein en Marijke Linthorst:
„Het kabinet was in gevaar gekomen door het stemgedrag van mijn eigen club. Daar moest iemand de verantwoordelijkheid voor nemen”, aldus Barth. Daarom bood ze aan op te stappen.
Het instinct van mevrouw Barth klopt in ieder geval. Als leider lijd je enorme reputatieschade als blijkt dat je dus niet kan waarvoor je bent aangesteld: leiden. In de politiek wordt het als belangrijk ervaren dat fractievoorzitters sterk genoeg zijn om hun fracties onder controle te houden. Degenen die dat niet kunnen worden meestal via de voor- of achterdeur verwijderd als ze zelf niet hun conclusies trekken. Zie het opstappen van Job Cohen, en zie ook alle CDA-leiders die in de jaren '90 van hun post verdreven werden.
In lijn met die traditie zou je verwachten dat ook Barth het veld had geruimd. Maar nee: Barth kreeg een trommeltje genadebrood aangeboden en mag blijven:
Maar de voltallige PvdA-senaatsfractie weigerde haar ontslag te aanvaarden en vroeg Barth 24 uur bedenktijd te nemen. En dat had effect. „Na een nachtje slapen was ik weer hartstikke strijdbaar.”
'Strijdbaar,' hmm, zou dat het zijn? Of zou het toch iets te maken hebben met het feit dat het pluche toch wel erg comfortabel zit? Voor Barth zelf zal dat waarschijnlijk de overweging zijn, maar dat verklaart niet waarom de PvdA haar handhaaft.
Nee, dat Barth mag blijven heeft meer te maken met electorale politiek: de provinciale statenverkiezingen komen er weer aan, en aangezien eind deze maand de kieslijsten moeten worden ingeleverd bij de Kiesraad is het te kortdag om nog een opvolger te vinden. Barths naam prijkt op de PvdA-kieslijst namelijk opnieuw als lijsttrekker. Puur uit gebrek aan beter.