De Japans-Amerikaanse socioloog Francis Fukuyama liet begin jaren negentig van zich spreken met zijn voorspelling van het einde van de geschiedenis in zijn boek The end of history and the last man, ofwel de overwinning van de liberale democratie na het vallen van de Berlijnse muur in 1990.
Een voorspelling die nog niet bepaald is uitgekomen, hoewel Fukuyama toen wel had aangegeven dat er nog oprispingen zouden komen als vorm van verzet tegen de liberale democratie (de laatste tijd lijkt het wel in de wereld één en al oprisping te zijn, van ISIS tot Poetin, maar dat terzijde).
Daarnaast kwam Fukuyama ook met zijn verklaring voor meer of minder welvarende landen met zijn theorie van high trusten low trust samenlevingen, waarover ik al eens
een artikel heb geschreven op DDS. In mijn artikel ging ik in op het verval van Nederland als
high-trust samenleving. Maar hoe zit het eigenlijk met de Verenigde Staten, die begin jaren negentig genoemd werden door Fukuyama als lichtend voorbeeld van een
high-trust nation?
Hoe verklaren we het zwaar gepolariseerd raken van Amerika, waar de politiek het de laatste jaren letterlijk over helemaal niets meer eens schijnt te kunnen worden? Of we het nu hebben over oorlogen, het buitenlands beleid, het gezondheidsstelsel (Obamacare) of over de illegale immigratie, over4 al die zaken lijkt de ooit oppermachtige USA vooral in oorlog met zichzelf te verkeren.
In een artikel deze maand voor het blad Foreign Affairs, getiteld
America in decay, the sources of political dysfunction, analyseert Fukuyama de oorzaken van het Amerikaanse verval. Het is een erg lang artikel, maar zeker de moeite van het lezen waard.
Fukuyama begint het artikel met (als voorbeeld) een uitgebreide beschrijving van de Amerikaanse Forest Service, een afdeling die in 1909 werd opgericht. Dit was lang een effectief geleide afdeling, die de 19e eeuwse patronage-politiek ontsteeg en werd geleid én bemand door professionals (zowel wetenschappers als mensen uit het veld). Geleidelijk raakte deze afdeling in de loop van de 20e eeuw de autonomie kwijt en werd steeds meer ondergeschikt aan de politiek en aan allerlei politieke eisen (zoals bijv. de eis om 45% van de vacatures door oorlogsveteranen te laten bezetten).
Ook de doelen van de afdeling zelf (oorspronkelijk was dat gewoon bosbeheer), werden steeds veelvuldiger en complexer (milieudoelstellingen, emancipatiedoelstellingen, etc.). Het uiteindelijke gevolg is een disfunctionerende afdeling, met veelal gedemotiveerd personeel dat vooral bezig is met het behartigen van de eigen belangen.
Volgens Fukuyama zijn de lotgevallen van de Forest Service exemplarisch voor veel Amerikaanse overheidsdiensten.
Waarom raken instituties in verval
Fukuyama gaat dan in op het in verval raken van instituties. Hij haalt daarbij de theorie van Samuel Huntington aan, die stelde dat de sociaal-economische vernieuwingen van de jaren 60 en 70, waaronder ook democratisering en meer participatie principes, veel instituties voor grote uitdagingen stelden. Volgens Huntington is een bepaalde vorm van crisis of creatieve destructiesoms noodzakelijk om instituties te hervormen.
Nadeel van de veranderingen in de jaren 60 en 70 is vooral, dat door (goedbedoelde) democratisering en participatie, special interest groups steeds machtiger werden en via de politiek hun wil konden opleggen aan de overheidsinstituties (zie het voorbeeld van de Forest Service). Naast de macht van deze lobbygroepen, was ook een belangrijk fenomeen (volgens Fukuyama ) de juridisering van de overheid die hand over hand toenam in de afgelopen decennia.
De rechterlijke macht bemoeide zich steeds meer met maatschappelijke kwesties. Dit begon positief in de jaren vijftig (met de burgerrechtenbeweging die via de rechter gelijke rechten voor de zwarte bevolking afdwong) en werd daarna gevolgd door de milieubeweging, de emancipatiebeweging, de homobeweging, groepen die opkomen voor immigranten, etc. etc.
Het gevolg van de toegenomen macht van special interest groups en van de juridisering, is dat veel instituties nauwelijks meer toekomen aan hun eigenlijke werk, omdat ze een heel scala aan doelstellingen moeten verwezenlijken. De complexiteit hiervan is dermate hoog, dat een disfunctioneel overheidsapparaat ontstaat.
Ook analyseert Fukayama de oorzaken van de toenemende polarisatie in Amerika tussen Democraten en Republikeinen en de vernietigende werking daarvan op het overheidsapparaat. Door de polarisatie wordt het steeds moeilijker om compromissen te bereiken en als die al bereikt worden zijn ze dermate complex (mede door de invloed van de eerder genoemde lobby groepen), dat er een ineffectieve lappendeken van beleidsmaatregelen ontstaat. Als voorbeeld noemt Fukuyama Obamacare, wat er niet helderder op is geworden door duizenden amendementen.
De uiteindelijke conclusie van Fukuyama is bepaald pessimistisch. Hij gelooft niet meer dat de huidige politieke partijen in de V.S. in staat zullen zijn het systeem te hervormen en denkt dat dit door een kracht van buiten zal moeten gebeuren. Daarbij doet zich de tegenstrijdigheid voor dat een overheidssysteem dat op alle nivos democratisch en participatief wil zijn, haast niet meer aan te sturen is en dus contra-productief werkt. Fukuyama sluit het artikel als volgt af:
The depressing bottom line is that given how self-reinforcing the countrys political malaise is, and how unlikely the prospects for constructive incremental reform are, the decay of American politics will probably continue until some external shock comes along to catalyze a true reform coalition and galvanize it into action.