Het kabinet maakt weer een rondje langs de oppositie om allerlei deelakkoorden te sluiten. Waarom de oppositie het kabinet de deur moet wijzen.
Het gebrek aan een meerderheid in de Eerste Kamer begint zich te wreken. Donderdagavond gaat een deel van het kabinet-Rutte II om de tafel zitten met GroenLinks en D66 om een deelakkoord te sluiten over het onderwijs, allerlei kindregelingen en een "duurzamere economie". Oftewel: er gaat meer geld naar onderwijs (een wens van D66), er wordt meer belastinggeld gepompt in groene projecten (een wens van GroenLinks) en er wordt geschrapt in de kindregelingen (een wens van elke progressieve partij, want zij beseffen niet dat gezinnen met kinderen de toekomst zijn van Nederland).
Het probleem met dat soort koehandel is dat andere kleine partijen, die het kabinet (ook) aan een meerderheid kunnen helpen in de senaat, zich vervolgens buitengesloten voelen. Arie Slob van de ChristenUnie vindt de aanpassingen van de kindregelingen bijvoorbeeld helemaal niks.
Tegen Nu.nl zei hij gisteren: "Dit kan niet zonder gevolgen blijven. Ze gaan gezinnen gebruiken als een soort melkkoe om andere plannen te kunnen financieren. (...) Er zijn een keer grenzen, en die grens ligt bij ons bij de kindregelingen." Dat heeft Slob goed gezien en we mogen hopen dat hij zich niet laat overrompelen door de onderhandelaars van het kabinet.
Want de principiële vraag die oppositiepartijen zich moeten stellen, is: wat hebben we eraan als we het progressief-linkse kabinet aan een meerderheid helpen? Het kabinet zoekt steeds meer de samenwerking met GroenLinks en D66. PVV, SGP, ChristenUnie en CDA moeten pertinent weigeren het kabinet aan een meerderheid te helpen om progressieve voorstellen erdoorheen te jagen. Niks geen wheelen en dealen om een beetje invloed uit te oefenen op de akkoorden. Als het kabinet zo graag wil dat plannen door de senaat komen, dan moeten ze maar niet
de lasten verzwaren,
Defensie uitkleden en gezinnen keihard in de portemonnee pakken.